maandag 26 juni 2017

Tien centimeter


Ik zeg altijd dat ik 1.60 meter ben maar in werkelijkheid meet ik maar 1.59. Wat is nu een centimeter zou je denken. Nou, voor mijn gevoel en idee best veel. 1.60 is al niet veel maar 1.59 klinkt zo écht klein... Daar is geen hoge hak (als ik daar al op zou kunnen lopen - niet dus) tegen opgewassen.
Vanaf het moment dat ik gestopt ben met groeien (in de lengte, de breedte is een andere frustratie) is het mijn grote (hah), niet te vervullen wens om tien centimeter groter te zijn. Preciezer: om tien centimeter langere benen te hebben. Want met tien centimeter langere benen zou ik:

- in een menigte niet meer alleen maar ruggen voor mij hebben maar dan zou ik ook over schouders heen kunnen kijken en daarom geen aanval van claustrofobie meer krijgen (ergste geval) of tenminste op tijd weten dat ik naar iets probeer te kijken wat ik helemaal niet wil zien (ook wel erg geval),

- geloofd in plaats van uitgelachen worden als ik zeg dat ik op basketbal heb gezeten,

- een broek of een rok of een jurk kunnen kopen zonder dat er een flink stuk (die tien missende centimeters dus) van de zoom af moet,

- als de volwassen vrouw die ik toch ben op een stoel kunnen zitten in plaats van als een kind met bengelende benen,

- een wat betere verhouding tussen mijn gewicht en mijn lengte hebben ;)

- in een supermarkt gewoon overal bij kunnen en niet meer op de rand van het onderste schap hoeven staan (zo stevig zijn die dingen niet, geloof me!),

- tijdens het ramenlappen geen water meer in mijn mouw krijgen, ondanks dat ik een opstapje gebruik,

- tijdens het pinnen niet meer op mijn tenen hoeven te staan,

- gewoon, lekker nonchalant, op een barkruk kunnen plaatsnemen in plaats van.... nou ja, je ziet het waarschijnlijk al voor je :p

- en vooral nu, na een weekend muren sauzen en kozijnen afplakken waarbij ik veel vaker dan mijn langere zusjes en nog veel langere echtgenoot huishoudtrap op - huishoudtrap af moest gaan, niet zo’n %&$@#spierpijn in mijn te korte benen hebben!!

Ik weet het: er zijn veel-véél belangrijker, grotere (daar gaan we weer) problemen in de wereld maar die spierpijn....

Auw!





donderdag 22 juni 2017

Dat geloof je toch niet!


Het was redelijk vroeg, nog maar net tien uur, maar het was al behoorlijk warm. Mijn relaxte maandagochtendwandeling met Kees in zijn rolstoel was daardoor, ondanks de schaduw van de bomen langs ons wandelpad, niet zo relaxt. We waren nog maar een minuutje of vijf onderweg en ik voelde mijn shirt al tegen mijn rug plakken. Die ochtend kwamen we mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet weer eens tegen. Mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet laat vaak op hetzelfde tijdstip haar hondje uit en is daardoor een bekende geworden. Zij loopt af en toe een eindje met Kees en mij op. Natuurlijk zal zij anders heten (ik heb alleen geen idee hoe) maar haar standaarduitdrukking is “Dat gelóóf je toch niet!”.

“Kijk daar ligt zomaar een sok langs het pad, dat gelóóf je toch niet!”
“Dat zo’n kind kan fietsen en bellen tegelijk, dat gelóóf je toch niet!”
“Weer een aanslag in Londen, dat gelóóf je toch niet!”

Omdat ik die sok en dat kind ook wel zie en het nieuws elke dag lees, maar ook uit een flauw soort dwarsigheid, is mijn antwoord meestal: “O, jawel hoor!”.
(Misschien noemt zij mij wel mevrouw O-jawel-hoor.)

Mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet en ik waren net de weersverwachtingen aan het doornemen (“En dan zou het volgende week gaan regenen, dat gelóóf je toch niet!” - “O, jawel hoor!”) toen we rennende voetstappen achter ons hoorden. Het was een meisje met zeer veel haast, dravend op slippertjes en met haar tas bonkend tegen haar rug. Het zweet liep over haar voorhoofd.

“Hallo!” hijg, hijg, hijg, “Hallo, weet u waar de Kantstate is?”
Helaas, wij wisten het niet. Niet precies tenminste, dichterbij dan het weinig nuttige “wel in deze buurt” kwamen wij niet. De hijgende zoekster keek zo wanhopig en zo verhit dat ik aanbood om het op mijn telefoon op te zoeken maar ze had geen tijd, was al veel te laat. Ze wilde zwetend en wel de sokken er weer inzetten toen ik een inval kreeg:

“Bij wat voor een bedrijf of gebouw moet je zijn?”
(“Slim!” complimenteerde Dat-gelóóf-je-toch-niet.)
“Geen bedrijf. Gewoon de Kantstate. Kántstate! Ik heb er een ontspanningscursus!”

Terwijl ik lichtjes verbluft het meisje op haar beslist niet voor rennen bedoelde slippertjes nakeek, hoorde ik naast mij:

“Zei zij nou ontspanningscursus? Dat gelóóf je toch niet!”
“O, jawel hoor...” mompelde ik automatisch.

Het fraaiste kwam echter iets later. Nadat we een paar meter verder geslenterd hadden en in de verte het meisje een kennelijk willekeurige straat in zagen slaan:

“Kijk daar eens op dat bord. Dáár aan de overkant! Staat daar nou Kantstate? Och dat arme kind! Dat gelóóf je toch niet!”

"O.... "





Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...