donderdag 30 mei 2019

Busje komt zo



We waren net terug in onze woonplaats van een fijn moeder-en-zoon-dagje-uit in Den Haag/Scheveningen. We hadden wat cultuur gesnoven in het Mauritshuis, boslucht tijdens een wandeling door de Scheveningse bosjes en zee- en gebakken vislucht aan het strand.
Moe en wat rozig liepen we van de trein naar de bus, die, o heerlijk, al op ons leek te wachten.

Afgezien van een handjevol medepassagiers was de bus nog leeg, dat wil zeggen: de chauffeur zat nog niet op zijn plaats maar met nog een minuut of vijf te gaan, was dat geen reden tot ongerustheid. Die minuten gingen echter voorbij zonder dat er iemand kwam en in de bus klonk al wat gemompel met de woorden “eh…”, “laat” en “zou nou toch moeten” erin.
Toen kraakte de omroepinstallatie en hoorden we twee chauffeurs met elkaar praten. Echt duidelijk verstaanbaar was het niet maar de strekking van hun gesprek konden wij min of meer volgen. Kennelijk had één van de twee niet goed op zijn dienstrooster gekeken waardoor hij in de bus en op de route van de ander was beland en kennelijk was dat de chauffeur van de bus waarin wij zaten te wachten. Behalve nonchalant (of gewoon onnozel) was het ook een man van krachttermen, termen die wij dan weer wèl goed konden verstaan. Zijn collega was gelukkig wat meer oplossingsgericht: hij zou de chauffeurloze bus naar een bepaalde halte rijden waar de nonchalante (of onnozele) dan moest wachten. Daar konden zij dan van bus ruilen en hun eigenlijke ritten voortzetten.

Zoiets dus meenden wij begrepen te hebben want nadat de redder in nood ingestapt was, trapte hij zo fanatiek het gaspedaal in dat zijn summiere uitleg door het motorlawaai amper te verstaan was. Voor de zekerheid grepen wij ons maar extra vast en daar gingen wij.

In volle vaart van het busstation de grote weg op.
Op twee wielen door de eerste en alle andere bochten.
Bonkend over verkeersdrempels (het waren toch wel drempels?!)
Schuin over de rotondes.
En snoeihard over de rechte stukken.
Koffers schoven over het gangpad en iedereen hield zijn mond dicht (of zat misschien zachtjes te bidden). We schoten voorbij haltes omdat we immers niet op onze officiële route reden.

“Ik ben er over dertig seconden!” riep de redder in nood die wij allang geen redder meer vonden op een gegeven moment en omdat ik wist dat wij vanaf dat punt nog zo’n kilometer én een rotonde van de betreffende halte af waren, hoopte ik uit alle macht dat hij keihard aan het bluffen was.
Toen hingen wij weer schuin (vanwege die rotonde) en vervolgens voorover (vanwege het remmen).
Beide chauffeurs wisselden van bus en wij slaakten een diepe zucht: het was volbracht!

Dachten wij.
Verkeerd.
Wij dachten dat heel verkeerd want er was natuurlijk, ondanks het gerace, nog een forse vertraging in te halen en dat bleek het heilige streven van chauffeur nummer 2, die van de krachttermen.
Dus daar gingen we weer.

Op twee wielen door alle bochten.
Voorover bij rode stoplichten en haltes waar de eerste gelukkigen uit konden stappen
Uit alle macht hopend dat er geen argeloze overstekers zouden zijn.
Schuin over de rotondes.

Eén van die rotondes lag vlak naast het gemeentehuis waar Peter op dat moment zat te vergaderen. Ik hoopte zo dat hij geen pauze had waarbij hij uit het raam zou kijken en onze bus voorbij zag razen maar voordat ik deze gedachte kon aanvullen met: “Gelukkig weet hij dan niet dat zijn vrouw en zoon daarin zitten.” waren we alweer een kilometer verder.

Bonkend over het spoor en (hopelijk!) verkeersdrempels.
Als een malle over de rechte stukken.
Abrupt remmend bij haltes.
En weer doorrrrr….

Toen, eindelijk, kwamen we bij het punt waar ook wij eruit konden. Met een vinger die nog verkrampt was van het vastklemmen aan de stang voor mij drukte ik opgelucht op de knop.

Wij klapten bij het remmen nog een laatste keer (bijna uit gewoonte) voorover en toen was de rit voorbij.

We waren weer thuis.

Uit de drukke stad op onze eigen rustige Veluwe.




NB. De foto hierboven is natuurlijk niet van de bus waarin wij zaten. Alsof wij politie-escorte hadden! Nee, hij komt van de film Speed, je weet wel (of niet), over die bus die niet langzamer dan 50 mijl mocht rijden omdat hij anders zou ontploffen. De associatie mag duidelijk zijn.





dinsdag 21 mei 2019

Aandacht





Wat een dag...
Wat deed hij zichzelf aan? De supermarkt was toch genoeg, waarom nou ook naar de bibliotheek?
Zijn gedachten gingen sneller, veel sneller, dan zijn passen. Terwijl hij langzaam, zijn schouders gebogen, langs de boekenkasten schuifelde, hoorde hij in zijn hoofd de stem van zijn zus weer.

“Probeer het nou! Straks durf je nooit meer naar buiten! Je weet, ik neem met alle liefde jouw boodschappen mee maar daarmee help ik je niet. Echt niet.”

Ze had gelijk, hij wist het. Maar o, wat is dit moeilijk. Is het hier nou zo warm? In de supermarkt daarnet was het gelukkig niet druk geweest maar hier, in de bibliotheek, zo tussen die kasten…. Zoveel mensen zijn het echt niet, hield hij zich voor, dat lijkt maar zo. Dat lijkt alleen maar zo. Toch?
O, wat een dag. Wat een moeilijke dag.

“Je valt echt niet op. Je wordt niet aangestaard. De meeste mensen zijn met zichzelf bezig, met hun eigen dingen. Zij zien jou amper.”

Zij had het geruststellend bedoeld en zo had hij het ook opgevat maar het rare was dat dat hem tegelijk ook hinderde, dat hij niet gezien werd.
Hij snapte zichzelf niet: Wat wil ik nou? Wil ik anoniem zijn, met rust gelaten worden, alleen met mijn gedachten, of wil ik aandacht? Rust of aandacht? Toch aandacht?

Maar aandacht betekende contact en contact betekende praten. Luisteren en praten en reageren en de ander aankijken en dan misschien zien dat die ander hem raar vindt, ziet dat hij niet durft, ongeduldig wordt of, en misschien is dat wel het ergste, geen interesse heeft en dat ook laat merken. Liever geen aandacht?

“Goeiemiddag!”

Geschrokken keek hij op. Iemand van de bibliotheek. O, laat haar niet vragen of hij hulp nodig had!
Naar haar ogen durfde hij niet te kijken, zijn blik bleef hangen ten hoogte van haar mond. Hij zag een glimlach en een knikje, toen liep zij weer door. Gelukkig! O man, hij voelde zijn handen trillen van schrik.

Maar, het was wel aandacht, aandacht zonder moeilijk gepraat en zij had haar pas even ingehouden bij hem, was hem niet zomaar gepasseerd.
Hij pakte een boek en probeerde de achterflap te lezen. Tot zijn verrassing dansten de letters niet voor zijn ogen zoals de laatste keer dat hij hier was.

Nadat hij het boek op zijn pas gezet had, keek hij wat aarzelend om zich heen. Zou hij het durven? Zou die mevrouw ergens in de buurt staan en zou hij het durven haar te groeten? Even toe te knikken? Nee, dit was genoeg voor nu.
Volgende keer.
Op een andere dag.
Misschien.

Toen zag hij haar staan. In de buurt van de uitgang, bij een tafeltje waar anderen aan zaten, luisterend naar het gesprek.
Zou hij? Zou hij toch?
Nee.
Maar terwijl hij zich naar de deur draaide, keek zij zijn richting op. Weer die glimlach, weer die blik. Echt op hem gericht. En voordat hij er erg in had, liep hij naar haar toe.

“Mag ik… Mag ik u wat vragen?”

Hij schrok er zelf van, bleef plotseling stil staan. Wat deed hij nou? Zij was ook nog met anderen bezig. Maar zij draaide zich belangstellend naar hem toe: “Natuurlijk.”

De vraag die hij stelde was wat onnozel. Vond hij. Zij kennelijk niet. Haar antwoord was duidelijk. Kort maar niet kortaf, en haar houding was zo rustig dat hij haar durfde aan te kijken, dat hij niet alleen naar haar mond keek maar ook naar haar ogen.

“Dank u wel…. Dat is fijn. Dank u wel."

“Graag gedaan! Fijne dag nog, meneer!”

Fijne dag.

Ja.

Fijne dag.




woensdag 8 mei 2019

Herinneringen


En wat kunnen ze dan schrijnen,
en troosten.
Mij laten huilen,
laten lachen,
lachen door mijn tranen heen.
Wat kunnen zij mij sterken
als ik vloeibaar dreig te worden van verdriet.










Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...