Op een avond stond ik met een vriendin op
straat gezellig te kletsen. “Niet schrikken, hoor. Hij doet niks”, waarschuwde
een passerende vrouw die haar hond aan het uitlaten was. Tussen vriendin en mij
in liep heel rustig een grote, zwarte bouvier-achtige hond. Hij snuffelde wat
discreet en volgde daarna weer meteen zijn vrouwtje. Onwillekeurig moest ik
denken aan de hond die Peter en ik jaren geleden hebben gehad. Dat was ook een
grote, zwarte bouvier-achtige. Die moest ook ’s avonds uitgelaten worden. Maar
daarmee hield elke gelijkenis op. In tegenstelling tot dit rustige beest kon
die van ons absoluut niet los lopen. Zelfs niet na trainingen bij Dé Hondentrainer van Nederland (in die tijd).
“Hij heeft een nogal dominant karakter.” Aldus
de Trainer.
“Het is een eigenwijs stuk vreten!” Onze,
bijna dagelijkse, uitroep.
Als pup was Doby de schattigheid zelve. Een
klein, zwart frommeltje met een wit sikje en brede poten waaruit je kon opmaken
dat het een flink beest zou worden. Toen ik hem ophaalde uit het nest, kon
Peter niet mee. “Neem de pup die uit zichzelf naar je toe komt. Dat is dan
tenminste niet zo’n slome.” was zijn advies. In gedachten hoor ik nu een
homerisch gelach van mensen die onze Doby meegemaakt hebben. Ná zijn puppy-tijd
meegemaakt hebben. Als pup moesten we hem meer dragen dan dat hij zelf liep.
Eerst de zes trappen naar beneden (we woonden indertijd op de derde verdieping
van een liftloze flat), daarna van struik tot struik en tot slot die zes
trappen weer op. Eenmaal boven viel meneer al snel in slaap. Vaak op schoot. Ik
zei het al: de schattigheid zelve.
Maar hij groeide dus op.
En aangezien hij een combi was van een herder
en een grote Franse poedel (of was het toch een bouvier?) groeide hij fors op.
Tot een grote, inderdaad bepaald niet-slome hond.
Hij bleef het fijn vinden om op schoot te
dutten (waarbij zijn achterlijf vaak half naast de stoel hing) maar van struik
tot struik dragen hoefde niet meer. Het uitlaten werd toen een wat pittiger
wandeling. In die tijd kwamen we erachter dat Doby een afwijking aan zijn
heupen had. Traplopen was slecht en ook zeer pijnlijk voor hem. We hebben het
nog een poos geprobeerd om hem de trappen af en op te dragen, ik had zelfs een
soort draagband daarvoor gemaakt, maar hij werd daarvoor al snel te zwaar. Toen
zijn we naar een huis-op-de-grond verhuisd. In eerste instantie voor een hond,
ja. Voor ons was Doby echter niet zomaar een hond en ik kan er bovendien aan
toevoegen dat er meerdere goede redenen voor deze verhuizing waren. Maar zijn
slechte heupen waren wel de aanzet.
En ook vaak de oorzaak van hilariteit en soms
schaamte. Grote schaamte zelfs...
Vanwege die heupafwijking had Doby, en er
begint nu een wat onsmakelijk verhaal misschien, moeite om op een reuenmanier
te plassen. Als hij dan zijn ene poot optilde, kon de andere achterpoot zijn
gewicht amper aan en stond hij als een amateur-koorddanser te wiebelen. Had hij
niet als een teefje door zijn hurken kunnen gaan, vraag je je nu wellicht af.
Nee, kennelijk niet. Kennelijk deed dat pijn (of hij was er te macho voor, dat
zou ook zomaar de reden kunnen zijn geweest). Leverde de kleine boodschap,
zeker bij andere hondenuitlaters, enkel wat gegrinnik op, de grote boodschap
echter... Laat ik zeggen dat “Oh báh!” een regelmatige reactie was. Doby tilde daarvoor namelijk zijn achterwerk
zo hoog mogelijk (en voor hem typisch onbehendig ook nog) op, om vanuit deze
positie zijn eh... product te laten vallen. Bij voorkeur (don’t ask) bovenop
een struik. Tja.
So far, so redelijk good. Op een dag echter
werden de stoepen bij onze wijk opnieuw betegeld. Toen Doby mij langs deze
werkzaamheden sleurde (van pittige wandeling was het uitlaten inmiddels een
stevige work-out verworden) waren de tegelleggers aan het pauzeren en
(goddank!) even uit beeld. Doby had namelijk een nummer twee (een heel stevige
nummer twee, zo bleek al snel) te doen en er was zo gauw geen struik in de
buurt. Wel een stapel tegels... Ik sla nu even een stukje over en pak de draad
weer op bij het moment waarop ik onze hond met alle kracht die ik in me had (en
wat kan paniek je sterk maken) bij de tegels vandaan en om de hoek heb
getrokken. De tegelleggers waren namelijk uitgepauzeerd en Doby en ik waren nog
maar net op tijd uit hun gezichtsveld om alleen hun hartgrondig “Gátverdámme!!”
te horen. Nu, tijdens het vertellen hierover, voel ik weer de schaamte
opborrelen. (En de slappe lach.)
Doby had meer, laat ik het wat aparte trekjes
noemen:
Hij was als de dood voor grote spinnen, dan
sprong hij, met zere heup en al, bijna een meter in de lucht.
Na een traumatische bijna stik-ervaring door
de halsband van een kleine, witte hond waren alle andere witte honden, ongeacht
hun grootte, staatsvijand nummer 1 (wat heel, heel ongemakkelijk was met zo’n
exemplaar een paar huizen verderop; het heeft de relatie tussen diens baasje en
ons geen goed gedaan).
Gasten die bang voor hem waren, kon hij
negeren maar hij liet zijn tanden zien aan mensen die zichzelf hondenliefhebbers
noemden.
Hij was de “This town ain’t big enough for the both of us”-cowboy
onder de buurthonden, maar dan eentje zonder pistool.
Als het ’s avonds onweerde, kroop hij met zijn
grote lijf naast mij in bed.
Hij kon een geluid voortbrengen dat zich het
beste laat omschrijven als zeer verontwaardigd mopperen. Het is ruim dertig
jaar geleden dat wij een ander tehuis voor hem moesten (laten) zoeken maar als
ik aan Peter vraag om Doby te beschrijven, laat hij spontaan een imitatie van
dat moppergeluid horen.
Een ander tehuis ja. We hebben dat grote,
eigenzinnige, lieve, hyperactieve en tegelijk luie, grappige, dominante, intelligente
beest, dat ruim vier jaar als een soort kind voor ons is geweest, uiteindelijk
naar die Dé Hondentrainer van Nederland (in die tijd) moeten brengen zodat hij
een ander tehuis voor onze hond kon zoeken. Paul werd geboren en Doby liet
namelijk, gelukkig al heel snel en zonder gevaarlijke momenten, merken dat hij
geen concurrentie duldde. Toen heb ik voor het eerst ondervonden hoe verdrietig
je kan zijn als je verstandige, meer dan logische beslissingen neemt.
Ach onze Doob, wat was het toch een bijzonder
beest. Een heel bijzonder beest.
< insert: verontwaardigd moppergeluid >
Geen opmerkingen:
Een reactie posten