Afgelopen zondag liep ik mijn eerste echte officiële loop. De
Marikenloop in Nijmegen. Ik had me in januari er al voor opgegeven, toen mei nog héél, héél ver weg was en het idéé alleen al van “ooit” aan zo’n groot evenement mee te doen, meer dan spannend genoeg was. Voor mij dan.
Omdat ik nog maar krap een jaartje hardloop.
Omdat ik nog steeds de neiging heb om het “hard” van mijn hardlopen tussen aanhalingstekens te zetten (en dat waarschijnlijk nooit anders zal worden).
Omdat ik zelden “met gemak” zeg als het om hardlopen gaat, of ik nou drie, vijf of acht kilometer loop (gelukkig wel altijd “met plezier”).
Omdat ik zomaar een verwachte eindtijd had ingevuld die ik in januari nog niet haalde.
Omdat ik altijd duizend doden sterf bij de gedachte aan het moeten presteren in het openbaar en omdat ik dan dus samen met nog zo’n 14.999 andere loopsters...
(Soms haat ik mezelf zo!)
Het werd mei en het werd zaterdag negentien mei. De zenuwen begonnen bijna uit mijn maag en hoofd te spatten. Ik pakte mijn tas in, en nog eens en nog eens. Ik spelde en òntspelde mijn startnummer op mijn shirt, ik fröbelde de chip tussen de veters en ik bedelde om peptalk bij mijn Facebook-vriendjes. “Je kan het! Start zo langzaam mogelijk en vergeet niet te genieten!” kreeg ik terug. Dat hielp. Iets.
De volgende ochtend stapte ik in de trein richting Nijmegen. Samen met nog een handjevol andere loopsters. In Arnhem kwamen daar nog veel meer bij en nadat we met ons allen overgestapt waren in het sprintertje richting station Heyendaal, was het één, voornamelijk roze, kakelende massa vrouwen met een enkele man daartussen. Ik schommelde tussen heilig ontzag voor al die stoere, zelfverzekerde, straklijvige loopsters en een kinderlijk soort enthousiasme: ik mag met ze meedoen! Maar eerst sloot ik me bij die vrolijke meute aan richting het terrein. Naar het terrein en naar Francine, mijn loopmaatje-op-afstand, met wie ik de vijf zou lopen.
Francine en ik, wij leerden elkaar kennen via Twitter. Een klein jaar geleden ontdekten we dat we allebei hetzelfde programmaatje gebruikten om te leren hardlopen. Toen we ook nog in dezelfde week van de training bleken te zitten, begonnen we elkaar via tweets steeds regelmatiger aan te moedigen. We werden loopmaatjes-op-afstand, running-apart-together-maatjes. Mag je in zo’n geval van “kennen” spreken? Ik vind zo
langzamerhand van wèl; het is niet altijd nodig om elkaar in real life gezien te hebben om te vinden dat je elkaar kent. Zeker niet als je elkaar al bijna een jaar lang aanmoedigt en uit de put praat als het minder gaat. Zeker niet als het al snel niet meer alleen over hardlopen gaat. Al voegt het natuurlijk wel heel veel (gezelligheid) toe.
Toen ik net onder de welkom poort doorliep, kwam haar eerste sms’je al binnen: ze was in Nijmegen aangekomen. Terwijl ik me aan het omkleden was, zocht zij een parkeerplek en na nog wat heen en weer ge-sms en heen en weer geloop en gezoek, stond ze opeens zomaar voor mijn neus, als van haar eigen foto afgestapt! Niks was onwennig, alles klopte en alles was gewoon in de bijzonderste zin van het woord; alsof we elkaar gisteren nog gesproken hadden en elkaar wekelijks zien.
Wij praatten en we kletsten, we genoten van elkaar en de sfeer, we vonden het logisch en tegelijk raar dat we zo nerveus waren en we stelden elkaar gerust. Tegen kwart voor een zochten we ons startvak op en keken we naar de warming up. We deden er niet aan mee want een warming up als het ruim vijfentwintig graden is vonden we allebei wat overbodig. Vijfentwintig graden... ja. Ik krijg het weer benauwd als ik eraan terugdenk.
Vijf-en-twin-tig graden. En in die zon misschien nog wel meer! We hadden het “geluk” dat het die dag de eerste echt warme dag van het jaar was. De aanhalingstekens rond het woord geluk staan voor heel veel zweetdruppels en zelfs bijna-tranen aan mijn kant. Warmte en ik gaan niet goed samen. Warmte, hardlopen en ik? Ik wándel niet eens vrijwillig als het zo warm is, geen vijf kilometer en zeker niet midden op de dag!
“Rustig starten, heel rustig beginnen!” begon ik steeds nerveuzer en harderop te denken. “En water drinken!” vulde Francine aan.
En toen gingen we over de startmat.
Het eerste stuk ging goed. Ik probeerde mijn eigen tempo vast te houden en genoot van de enthousiaste toeschouwers aan de kant van de weg. Er werd gezwaaid, muziek gemaakt en aangemoedigd. Het was zo gezellig, zo vrolijk! Maar toen voelde ik de warmte weer drukken en bijna op hetzelfde moment hoorde ik via mijn telefoon dat mijn tempo op dat moment op zo’n negen kilometer per uur lag. (Ter vergelijking: tijdens mijn gewone rondjes loop ik de eerste vijf minuten krap acht kilometer per uur om het daarna op te voeren tot iets onder de negen.)
“Ik moet langzamer!” schoot er door me heen. “Ik moet echt langzamer. Dit gaat niet goed! Niet! Goed!” Vanaf de eerste kilometeraanduiding probeerde ik mijn tempo te verlagen, ik gooide het te zware flesje water dat ik in mijn hand had aan de kant en ik zag twee meisjes voorovergebogen de berm in struikelen en hun ontbijt eruit gooien... Ik plakte mijn blik aan Francine en buffelde naast haar door.
De tweede kilometeraanduiding. Mijn bloed werd stroop en mijn benen zwaar.
De drinkpost. Een paar slokjes en de rest van het water over mijn polsen. Een wandelstukje. Weer lopen. Weer tè hard lopen. Toch weer. Mijn hoofd begon te vol aan te voelen en Francine greep me bij de hand. “Kom op, Sylvie, je kan het!” En weer door. Door het bos. Een zandpad omhoog. Bomen die de felle zon niet tegen konden houden. Door. Door. Dóór...
De derde kilometeraanduiding. Dóór...
De vierde. Mijn moeie, zware benen kon ik negeren, mijn ademhaling was het punt niet zo maar die hitte, die druk in mijn hoofd... Weer een wandelmoment. De automatische piloot die het over moest nemen, lag al ergens ver achter mij in het zand. En weer sleepte Francine me mee. Figuurlijk en op sommige momenten zelfs letterlijk, ze greep dan mijn hand en trok me weer in het tempo. Door. Door. Dóór...
“Kijk, de finish! Daar bij dat blauw!” moedigde zij me weer aan en inderdaad zag ik in verte iets blauws voor mijn ogen dansen. Door. Door. Dóór...
De dranghekken met juichende mensen erachter. Nog meer muziek. Nog meer vrolijkheid. Dat hielp. Door. Door. Dóór...
Toch weer een wandelmoment maar ook een “Vooruit Sylvie, je bent er bijna!” van zomaar een vreemde uit het publiek. En ik kon weer door. Door. Dóór!
En toen. Toen was daar eindelijk, eindelijk de finish. Francine en ik grepen elkaars hand, we persten er nog een (in mijn geval soort van) sprintje uit en toen gingen we over de eindstreep.
Samen.
Blij.
Trots.
Opgelucht.
Heel erg blij, heel erg trots en ook opgelucht.
Ik kan me nou zo goed voorstellen dat zeker de niet-hardlopers onder jullie dit alles hoofdschuddend lezen, van de weeromstuit misschien zelfs buiten adem. Dat jullie je nou afvragen waarom iemand dit zichzelf aandoet. Ik heb werkelijk geen idee, ik weet wèl dat ik, ondanks de momenten dat ik zwaar stuk zat en dacht dat mijn hoofd zou ontploffen, heel blij ben dat ik dit heb meegemaakt. Echt. Uit de grond van mijn hart. Ik ben heel blij dat ik mezelf zo’n mooie ervaring en zo’n mooie dag “op de hals gehaald heb”. Samen met die kanjer van een Francine, samen met mijn loopmaatje.
I did it!