Er was eens een gewoon vrouwtje. Een
gewoon, nuchter vrouwtje dat toevallig in een bibliotheek werkte. Op een
ochtend was zij bij de sprookjesboeken aan het opruimen toen er opeens twee
kinderen voor haar stonden.
“Mevrouw, zij zegt dat
sprookjesprinsen nooit een bril dragen!” zei het jongetje en hij wees met een
priemende vinger naar het meisje naast hem.
“Ik heb er nog nooit eentje met een
bril op in een boek gezien,” verdedigde het meisje zich.
Het gewone vrouwtje was even van
haar stuk. “Zijn jullie hier helemaal alleen?” probeerde
zij wat tijd te rekken; schrijvers en titels kon zij wel uit haar
mouw schudden (of in de computer vinden) maar wat moest ze hièr nu mee?
“Zij is ál acht en ik bijná en ik wil een
sprookjesprins zijn maar zij zegt dat dat niet kan omdat ik een bril op heb en
van mama mag ik hem niet af doen want dan stoot ik dingen omver.”
Het kwam er in één adem en op bijzonder gefrustreerde toon uit. Een frustratie die het gewone vrouwtje herkende.
Het kwam er in één adem en op bijzonder gefrustreerde toon uit. Een frustratie die het gewone vrouwtje herkende.
Lang, lang geleden, toen zij nog een
gewoon, nuchter meisje was en net te horen had gekregen dat zij een bril nodig
had, had een klasgenootje geroepen dat de rol van Maria in het kerstverhaal nu
niet meer voor haar kon zijn. “Maria met een bril! Dat bestaat niet!” Ondanks dat
het gewone, nuchtere meisje niet eens Maria wilde spelen (wie wil er
nu bijna een uur lang op haar knieën zitten?) was zij toch erg
teleurgesteld: alleen vanwege haar bril zou zij iets niet meer kunnen
zijn....? Dat de meester (een volwassene!) het met haar klasgenootje eens was
geweest, had haar zo verdrietig en ook boos gemaakt dat zij het liefst haar
bril weg had willen gooien. Gelukkig was zij nuchter genoeg om bijtijds te
beseffen dat zij daar alleen zichzelf mee had.
Maar nu kon het vrouwtje
eindelijk wraak nemen de zaak rechtzetten!
“Ga allebei eens naast mij zitten,”
zei zij tegen de twee kinderen. “Ga zitten en luister.” En zij vertelde over de
prins van Sneeuwwitje.
“Wat weinig mensen, dus ook tekenaars van sprookjesboeken, weten is dat de prins van Sneeuwwitje eigenlijk
een bril droeg. En dat hij eigenlijk de prins van Doornroosje en Rapunzel was…”
“Hè?” riep het meisje.
“Stttt!” zei het jongetje. Dat
leverde hem een goedkeurende knik van het gewone vrouwtje op en zij verzon vertelde
verder.
.
Over de prins die zo ijdel was dat
hij zijn bril niet op wilde en wel drie keer bij het kasteel van Doornroosje
was geweest maar kennelijk elke keer de verkeerde struiken weg had gekapt. Toen
had hij het maar opgegeven. Een bos verderop had hij daarna Rapunzel
horen roepen maar, met zijn bril in zijn zak in plaats van op zijn neus,
had hij de toren waarin zij vast zat niet kunnen vinden. Uiteindelijk, na
lang dwalen en vooral vérdwalen, was hij bij Sneeuwwitje terechtgekomen. De
dwergen hadden hem bij de hand genomen en naar de glazen kist gebracht.
“Vaagjes zag de bijziende prins daar
iemand in liggen. Hij boog zich voorover om wat beter te kunnen zien, verloor
zijn evenwicht en stootte toen tegen de kist! De rest weten jullie: door de
schok schoot de appel uit Sneeuwwitjes keel en zij leefden nog lang en gelukkig
want de prins droeg van toen af aan wèl zijn bril.”
Tevreden met haar verhaal en ook wel
zichzelf keek het vrouwtje beide kinderen aan. Vooral het jongetje zou toch wel
erg blij zijn, dacht zij zo.
Maar: "Hè?" zei het meisje weer en "Is dat écht?" vroeg het jongetje.
Twijfelachtig, elk om een andere
reden, keken de twee elkaar aan.
Toen hakte het meisje de knoop door: "Oké
dan, dan mag je toch sprookjesprins zijn."
“Yes!” riep het jongetje.
“Missie
geslaagd!” dacht het gewone, nuchtere vrouwtje. En: "Eat your heart out, meester-die-brildragertjes-frustreerde!"
Voldaan keek zij de beide kinderen na. Zou ze na haar pensioen als petemoei zzp'en? Misschien kon zij tot die tijd wat meer oefenen in het aanpassen vertellen van sprookjes. Iets met dat verhaal over een bijziende prins die zonder bril op niet goed kon zien hoe zijn danspartner eruit zag? Maar toen gelukkig over haar schoen struikelde?
Het gewone, nuchtere vrouwtje poetste nadenkend haar brillenglazen maar weer eens op. Petemoeien dragen in ieder geval wel een bril, dat was tenminste zeker.
Het gewone, nuchtere vrouwtje poetste nadenkend haar brillenglazen maar weer eens op. Petemoeien dragen in ieder geval wel een bril, dat was tenminste zeker.
1 opmerking:
Wat een rotmeester ! Zou je niet eens eventjes jezelf kunnen omtoveren van petemoei naar boze heks en hem dan een giftige appel gaan aanbieden ?
Een reactie posten