Als enig kind van
eenvoudige Ierse immigranten wil Eileen de Amerikaanse droom van haar ouders
waarmaken. Wanneer ze als jonge verpleegster Ed ontmoet, een talentvolle
neurobioloog die in niets lijkt op de mannen die ze tot dan toe gekend heeft,
verwacht Eileen dat hij haar het kosmopolitische bestaan zal geven waarnaar ze
zo verlangt. Eenmaal getrouwd koestert ze grote ambities voor zichzelf en hun
zoon Connell, en moedigt ze Ed aan om steeds meer te willen: een belangrijkere
baan, prominentere kennissen en een mooier huis in een betere buurt. Haar
idealistische man is echter niet geïnteresseerd in status en geld en ziet niets
in een verhuizing. Eileen zet door, maar dan wordt al snel pijnlijk duidelijk
dat Eds groeiende verwarring en onmacht worden veroorzaakt door vroege
alzheimer. Vrouw en zoon zien de ooit zo briljante hersenwetenschapper
onverbiddelijk wegglijden in dementie. Beiden worstelen daarmee op hun eigen
manier, maar hun liefde voor hem houdt stand.
In We zijn onszelf
niet schetst Thomas het portret van het Iers-Amerikaanse gezin Leary in de
tweede helft van de twintigste eeuw, en laat hij zien hoe een ongeneeslijke
ziekte hoop en verwachtingen kan ondermijnen. Een meesterlijke roman over het
menselijk tekort, over verlangens en kwetsbaarheid, en over liefde en verlies
in al hun vormen.
Ik lees graag voor het slapen gaan. Even afstand nemen van
de dag, noem ik die gewoonte. Met dit boek lukte dat maar tot de helft
ongeveer. Toen het alleen nog over Eileen ging, over haar jeugd, de ups en
vooral downs van die eerste generatie Ierse immigranten, over de beginjaren van
haar huwelijk met Ed, toen kon ik er nog gewoon geboeid in lezen. Ook vlak voor
het slapen.
Maar toen het met Ed niet goed begon te gaan en ik als lezer
wist wat er aan de hand was maar Eileen nog niet, toen kroop het boek onder
mijn huid en bleef het daar op een ongemakkelijke manier zitten. Het begon te graaien
in mijn herinneringen aan de Alzheimer van mijn moeder en in mijn grote angst
dat die ziekte misschien ooit Peter zou treffen. Of mijzelf. Elke keer dat
Peter ook maar iets “te” lang aarzelde na een vraag van mij, elke keer dat
ikzelf niet één, twee, drie op een woord of naam kon komen, was er die akelige
onrust in mijn borst. Voor het slapen gaan in dit boek lezen, was vragen om
nare dromen, om bange dromen.
“Samen wachtten ze in
de oorverdovende stilte van de wachtkamer voordat ze hem naar de spreekkamer
bracht en weer naar buiten stapte. Dat van die echtscheiding was grootspraak
geweest; ze besefte nu dat ze bereid was alles te verduren in ruil voor de
diagnose dat haar man gewoon een klootzak was geworden.”
Ik heb me afgevraagd of ik met het boek zou moeten stoppen.
Het was soms te pijnlijk, hier en daar te herkenbaar. De
aftakeling van Ed, van zijn hersenen en persoonlijkheid, zijn frustraties en zijn
wanhopige, bijna agressieve pogingen om zijn werk, zijn leven onder controle te houden. De gevoelens van
onbegrip en daarna machteloosheid en verdriet bij zijn vrouw Eileen en zoon
Connell. Hun liefde voor Ed en daarnaast ook hun schaamte. De financiële
gevolgen, de onvermijdelijke en tegelijk bijna onmogelijk te nemen
beslissingen, het verzorgen van iemand die niet meer beseft dat hij verzorgd
moet worden en het dus niet toestaat. Dit alles werd zo indringend en
genadeloos recht voor z’n raap beschreven dat ik er niet los van kon komen. Indringend,
genadeloos recht voor z’n raap, maar ook teder, en vooral vanwege die tederheid
kon ik het boek niet wegleggen. Ik móest het wel lezen. Al was het dan niet meer vlak voor het slapen en al was het dan terwijl de tranen in mijn ogen brandden of zelfs over mijn wangen gleden.
“ ‘Ik zal altijd weten
wie jij bent,’ zei Ed, en hij gaf hem een kus op zijn hoofd. ‘Dat beloof ik je.
Zelfs als je denkt dat ik het niet meer weet, zelfs als het lijkt alsof ik het
niet meer weet. Ik zal altijd weten wie jij bent. Jij bent mijn zoon. Vergeet
dat nooit.’
‘Jij ook niet,’ zei
Connell, en hij stond op om zijn vader te omhelzen.”
Ik ben wel wat gewend op boekengebied. Ik lees niet alleen
maar bij wijze van ontspanning en afleiding, een boek mag "zwaar" zijn, mag best prikken. Maar
“We zijn onszelf niet”, van Matthew Thomas prikte behoorlijk. Toch ben ik heel, heel blij dat ik het niet weggelegd heb. Ik ben tijdens het lezen geconfronteerd met pijnlijke herinneringen en kwesties als verlies en
kwetsbaarheid maar ik ben me daarnaast ook weer extra bewust geworden van
hoeveel moois ik heb gehad en nog heb.
Bitter en zoet. Bitter naast zoet.
“We zijn onszelf niet” - een bitterzoete, aangrijpende en
moeilijk te overtreffen roman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten