Een gewone dag, een willekeurig tijdstip: de deurbel gaat en je kijkt elkaar verbaasd aan. "Verwacht jij iemand? Een pakje?". Als het antwoord twee keer "nee" is, kan het gevoel van verbazing veranderen in nieuwsgierigheid of ongemak/verontrusting of, ja toch ook wel, wat ergernis. Misschien zelfs van een mix van dit alles.
(Ik zeg kán en misschien, hé, het hangt natuurlijk sterk af van je karakter, je plannen voor die dag, je behoefte aan wel of juist liever geen gezelschap en, niet altijd onbelangrijk, de toestand van je huiskamer en hoeveel belang je hecht aan de indruk die je hiermee kan maken.)
Hoe dan ook, de neiging om zonder meer naar de voordeur te lopen en deze dan ook nog meteen open te gooien is, bij ons, lang niet zo logisch als vroeger.
Vroeger in het pre-coronatijdperk en helemaal vroeger in de zestiger/zeventiger jaren, toen onverwacht visite krijgen heel normaal was, (ook) omdat er nog geen mobiele telefoons bestonden en er ook gezinnen waren die nog geen vaste telefoon hadden.
Wij, mijn ouders, twee zusjes en ik, waren in de jaren zestig zo’n gezin zonder telefoon. Wij waren ook een gezin zonder auto en met veel familie mét auto. Wij waren, kortom, bijna altijd de ontvangende partij en wanneer in die tijd de deurbel ging was de enige vraag welke tante/oom met neefjes/nichtjes er nu weer voor de deur zouden staan.
Dit was vaak gezellig maar vaak is niet altijd. Er waren dagen bij met wéér visite waarop, ik ga dit wat tactvol zeggen, wij ons op een wat rustiger dag verheugd hadden. Dagen waarop wij, mijn zusjes en ik, liever met ons eigen spel doorgingen in plaats van gezellig-op-de-bank-naast-tante/oom te moeten zitten. Dit was in de tijd dat wij nog te jong waren om alleen thuis te zijn. Toen wij hier oud genoeg voor waren echter, toen namen we... eh... het heft wat in eigen hand.
Toen kwam het weleens voor dat, terwijl onze ouders even van huis waren en er weer eens een auto met familie of kennissen voor ons huis stopte, wij elkaar verschrikt aankeken en besloten om níet open te doen en om ons te verstoppen.
Als zeven geitjes met een wolf voor de deur, maar dan iets anders, schoten we dan alle kanten op. De een achter de eettafel (“Pas op, je benen zijn nog te zien!”), de ander in de gang (“Ga de trap op, straks kijken ze door het raam naast de deur!”) en de derde achter een stoel (“Bukken!”). Soms duwden twee van ons elkaar weg omdat we tegelijk naar dezelfde, te krappe, plek renden en soms lagen we met ons drietjes half onder, half achter de bank. En altijd eerst zo stil mogelijk om vervolgens de slappe lach te krijgen.
“Sttt!”
“Zijn ze al weg?”
“Kloppen ze nu op het raam?”
“Niet gluren! Dadelijk zien ze je!”
“O, als papa en mama zo thuiskomen en ze staan er nog!”
“Wie zijn het eigenlijk? Ik zag het niet goed.”
“Sttt! Stil nou!”
“Ik moet plassen!”
In deze tijd van altijd en overal bereikbaar zijn, van de gewoonte om afspraken (ver) van tevoren te maken, komen onverwachte bezoekjes niet vaak meer voor. Niet bij ons in ieder geval. Als hier de bel gaat weten we negen van de tien keer wie er voor de deur staat (een bezorger, een buur of iemand met wie we afgesproken hebben). Op het gevaar af de indruk te wekken dat ik niet de meest gastvrije persoon ben, geef ik ruiterlijk toe dat ik me hier wel prettig bij voel. Prettiger dan toen, toen er zomaar een auto vol visite voor de deur kon stoppen terwijl ik, laat ik zeggen, me op een wat rustiger dag verheugd had.
Daarbij ben ik inmiddels te oud volwassen om me nu nog te verstoppen. Bovendien zou het zonder mijn zusjes om samen weer de slappe lach half onder, half achter de bank te krijgen ook lang zo leuk niet meer zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten