Een paar jaartjes geleden (het ene moment voelt het als in een vorig leven, het andere moment als afgelopen maand) schreven wij, mijn twee zusjes en ik, onze moeder in voor een appartementje in een verzorgingshuis. Hoewel zij toen al ruim tachtig-plus was en steeds meer tegen lichamelijke en (lichte) geestelijke grenzen aanliep, was het toch met het idee van “alvast voor later”. Nu ik zo terugkijk voelde dat inschrijven als instappen in een rustig boemeltreintje dat in een vriendelijke omgeving reed.
Dat boemeltreintje begon echter steeds sneller te rijden. We moesten meer en meer zorgen en ook controleren. We moesten dingen regelen, kregen te maken met indicatie-aanvragen, persoonsgebonden budget versus zorg-in-natura en huisbezoeken van mensen-die-moesten-beoordelen. Na onderzoeken bij een geriater en de diagnose Alzheimer bleek dat de vriendelijke omgeving out of the blue veranderd was in een vreemde, bijna vijandelijke vlakte. De inschrijving voor het zelfstandige appartementje veranderde in wachten op een plek in een woongroep (de term “gesloten afdeling” probeer ik nog steeds te vermijden) en ons boemeltreintje was een sneltrein geworden. En sneltreinen stoppen niet bij elk station...
Sindsdien zien we het ene lastige probleem na het andere moeilijke voorvalletje voorbij flitsen en proberen we, gelukkig heel eensgezind met ons drietjes, zo goed en zo kwaad als het gaat “dingen op te lossen”. Zo goed en zo kwaad en tussen onze eigen dagelijkse bedrijven door. De was doen, boodschappen halen, schoonmaken, moeders kleding op orde brengen (alles was “opeens” minstens drie maten te groot), contacten met de thuiszorg, het regelen van maaltijden, medicijnen, incontinentiemateriaal, een alarmtelefoon: dat is allemaal te doen. Haar elke keer weer geruststellen, haar paniek wegstrelen, haar verzekeren dat ze echt niet lastig en vervelend is, dat haar wasje echt nog wel bij ons in de machine past, dat ze ons altijd kan bellen, ook al is het “al zo donker buiten”, het elke keer weer vertellen dat de zusters van de thuiszorg voor haar willen zorgen en dat zij daarom “zomaar” elke keer binnenkomen: dat is een heel ander verhaal. Een station dat ik graag had willen overslaan.
En toen kwamen we op het onvermijdelijke punt dat we moesten concluderen dat de wachtlijst van het huis naar onze keus, het huis waar onze moeder vier dagen in de week naar de dagopvang gaat, te lang is voor haar en haar snel voortschrijdende Alzheimer. Die conclusie was niet alleen onvermijdelijk maar ook heel moeilijk. Gaan we niet te snel? Is het (al!) wel in haar belang en niet in de onze? Maar wat als we wachten en dan te laat zijn; als het onverantwoord wordt en zij per direct ergens geplaatst moet worden? Doen we er goed aan? Doen we er ècht goed aan? Onze sneltrein ging door een diep dal maar we besloten toch op zoek te gaan naar een alternatief huis met een kortere wachtlijst. En met eenpersoons kamers! Tot onze verwondering (beter gezegd: afgrijzen) zijn er namelijk nog tehuizen waar de bewoners géén eigen slaapkamer hebben. Er was slechts één huis in de omgeving waar we konden kijken of we onze moeder daar ook wilden inschrijven. Waar ze misschien eerder terecht zou kunnen. Met mijn middelste zus ben ik daar gisteren wezen kijken. Kijken en sfeerproeven zoals dat heet. Om het daarna rustig en uitgebreid ook met ons jongste zusje te bespreken.
Dat ene huis bleek leuk te zijn. Leuk en gezellig en licht. Kleinschalig en gelegen in een rustige omgeving, vlakbij het centrum en een mooi park, op een half uurtje rijden bij ons drietjes vandaan. We kregen een vriendelijke, begripvolle voorlichting, een uitgebreide rondleiding en we kregen er voorzichtigjes een heel goed gevoel bij. Ik merkte het bij mijzelf en ook bij mijn zusje: “Dit zou misschien wel wat kunnen zijn... Hier zou mama misschien wel op haar plek kunnen zijn...” Na afloop, we hadden al afscheid genomen van de dame die ons begeleidde, benoemden wij het ook: “Maar dan niet op de bovenste verdieping. En het liefst hier beneden in die kleinste woongroep. We moeten hier goed over nadenken, over praten.” We trokken onze jas aan en zagen onze begeleidster naar ons toe rennen: “Ik hoor net dat er een kamer vrij is op de begane grond!”
Een kamer vrij. Een kamer op de begane grond in die kleine groep was vrij. Nu, een dag later, weet ik nog niet hoe ik dat gevoel dat ons na die zo onverwachte mededeling overkwam het beste kan beschrijven. Het leek op een kruising tussen het winnen van een hoofdprijs en een stevige stomp in de maag. Het leek alsof iemand aan de noodrem had getrokken en onze sneltrein gierend tot stilstand kwam. En terwijl het begon te suizen in mijn oren, barstte mijn zusje in tranen uit.
Een kamer vrij. Nu.
Nu...
4 opmerkingen:
Hallo Sylvie,
Met ontroering lees ik je stukje. Dit proces heb ik ongeveer een half jaar geleden meegemaakt. Mijn moeder zit nu ook in een verpleeghuis. Kleinschalig (zes bewoners op een groep) en ze heeft een prachtige zit/slaapkamer met douche en wc.
Ook ik vond het heel moeilijk om de beslissing te nemen voor plaatsing. Maar ik kan nu wel zeggen dat mijn moeder heel goed verzorgd wordt en dat ik, als ik bij haar kom er ook echt voor haar ben en niet voor alle klussen eromheen. Mijn moeder heeft het naar haar zin en ik voel mij een stuk rustiger omdat ik weet dat er goed op haar gelet wordt.
Ik wens jou en je zusjes veel sterkte voor de komende tijd en ik hoop dat het voor jullie en jullie moeder nog een fijne periode wordt als jullie moeder in het verpleeghuis woont.
Liefs,
Tineke
Hallo Tineke,
Hartelijk dank voor je lieve reactie. Het doet heel goed om zo'n positief verhaal te lezen.
Ik wens jou en je moeder nog een heel fijne tijd samen toe.
Groetjes, Sylvie
... en toch gefeliciteerd met deze woning. Met haar eigen spulletjes om haar heen, zal dit goed gaan.
Schouderklopjes voor jullie allen,
daar alles voorheen SAMEN, zo liefdevol is geregeld, ondanks dat het geestelijk best zwaar is geweest.
Maar voor later, een groot cadeau.
Sterkte verder,
vriendelijke groetes Tiny Tuip- Bont
Dankjewel, Tiny! Lief van je :)
Een reactie posten