Het was redelijk vroeg, nog maar net tien uur, maar het was
al behoorlijk warm. Mijn relaxte maandagochtendwandeling met Kees in zijn
rolstoel was daardoor, ondanks de schaduw van de bomen langs ons wandelpad,
niet zo relaxt. We waren nog maar een minuutje of vijf onderweg en ik voelde
mijn shirt al tegen mijn rug plakken. Die ochtend kwamen we mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet
weer eens tegen. Mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet laat vaak op hetzelfde
tijdstip haar hondje uit en is daardoor een bekende geworden. Zij loopt af en
toe een eindje met Kees en mij op. Natuurlijk zal zij anders heten (ik heb alleen geen idee hoe) maar haar standaarduitdrukking is “Dat gelóóf je toch niet!”.
“Kijk daar ligt zomaar een sok langs het pad, dat gelóóf je
toch niet!”
“Dat zo’n kind kan fietsen en bellen tegelijk, dat gelóóf je
toch niet!”
“Weer een aanslag in Londen, dat gelóóf je toch niet!”
Omdat ik die sok en dat kind ook wel zie en het nieuws
elke dag lees, maar ook uit een flauw soort dwarsigheid, is mijn antwoord meestal: “O,
jawel hoor!”.
(Misschien noemt zij mij wel mevrouw O-jawel-hoor.)
Mevrouw Dat-gelóóf-je-toch-niet en ik waren net de
weersverwachtingen aan het doornemen (“En dan zou het volgende week gaan
regenen, dat gelóóf je toch niet!” - “O, jawel hoor!”) toen we rennende
voetstappen achter ons hoorden. Het was een meisje met zeer veel haast, dravend
op slippertjes en met haar tas bonkend tegen haar rug. Het zweet liep over haar
voorhoofd.
“Hallo!” hijg, hijg, hijg, “Hallo, weet u waar de Kantstate
is?”
Helaas, wij wisten het niet. Niet precies tenminste, dichterbij dan het weinig nuttige “wel in deze buurt” kwamen wij niet. De hijgende zoekster keek zo wanhopig
en zo verhit dat ik aanbood om het op mijn telefoon op te zoeken maar ze had
geen tijd, was al veel te laat. Ze wilde zwetend en wel de sokken er weer
inzetten toen ik een inval kreeg:
“Bij wat voor een bedrijf of gebouw moet je zijn?”
(“Slim!” complimenteerde Dat-gelóóf-je-toch-niet.)
“Geen bedrijf. Gewoon de Kantstate. Kántstate! Ik heb er een
ontspanningscursus!”
Terwijl ik lichtjes verbluft het meisje op haar beslist niet
voor rennen bedoelde slippertjes nakeek, hoorde ik naast mij:
“Zei zij nou ontspanningscursus? Dat gelóóf je toch niet!”
“O, jawel hoor...” mompelde ik automatisch.
Het fraaiste kwam echter iets later. Nadat we een paar meter verder geslenterd
hadden en in de verte het meisje een kennelijk willekeurige straat in zagen
slaan:
“Kijk daar eens op dat bord. Dáár aan de overkant! Staat
daar nou Kantstate? Och dat arme kind! Dat gelóóf je toch niet!”
"O.... "
Geen opmerkingen:
Een reactie posten