Soms als ik in mijn eentje over stille weggetjes hardloop
zie ik in mijn gedachten mijn vader naast mij fietsen. Een beetje slingerend
omdat ik niet zo snel loop, af en toe wat voor mij uit rijdend terwijl hij achteromkijkt en ik dan moet roepen dat hij zijn stuur recht moet houden en
zelfs (mijn verbeelding is groot) gebarend naar automobilisten zodat zij goed
weten dat zij afstand moeten houden.
Hij zou dit uit trots gedaan hebben. Lichaamsbeweging: aan
je conditie blijven werken, je lichaam soepel houden - hij vond het heel
belangrijk en kon ook gewoon niet zonder. Tot op de dag van zijn overlijden
begon hij zijn dag met een fietstocht. Aan hardlopen heeft hij nooit gedaan
maar op een hardlopende dochter zou hij vast trots geweest zijn. Toch, en dat
weet ik zeker, zou niet zijn trots maar zijn bezorgdheid om mij, om mijn
welzijn en veiligheid, de belangrijkste reden van dat meefietsen zijn geweest.
Mijn vader was van het bezorgde, het zeer bezorgde soort. En dat
was erg lastig met drie dochters. Hij hield ons het liefste binnenshuis, in ieder
geval zodra het donker was.
Nu kan ik er met een milde blik en een warm hart op
terugkijken maar wat hebben wij in mijn puberteit gebotst! Het lastige was dat
dat botsen via mijn moeder ging. Mijn vader was namelijk niet zo van de
confrontaties.
Als ik het net voor elkaar gekregen had (met veel moeite
aangezien mijn moeder ook altijd allerlei beren en ander gespuis op de weg zag)
dat ik na een feestje niet om elf uur “al” maar om halftwaalf “pas” thuis moest
zijn, dan vond mijn vader (zo moest mijn moeder dan vertellen) dat “uiterlijk
tien uur” laat genoeg was. Helaas voor mijn ouders ging ik als puber (en oké,
ik ben weinig veranderd) confrontaties niét uit de weg. Er volgden dan stevige onderhandelingen waarbij mijn water bij de wijn was dat ik regelde dat ik met
een vriendin of andere klasgenoot mee kon fietsen.
Als die andere klasgenoot een jongen was gaf dat weleens
andere problemen. Bij mijn vraag aan zo’n knul of hij met mij wilde rijden vertelde
ik natuurlijk niet dat mijn vader mij anders zou willen ophalen. Tot twee keer
toe was het gevolg dat die jongen in kwestie een wat verkeerde verwachting van
het eind van avond had. Na de laatste keer “Nee, ik wil geen verkering met jou.
Nee, natuurlijk gaan we niet zoenen. Neehee!” was ik er klaar mee: ik fietste
met een vriendin mee of ik fietste alleen. “Echt mam, echt pap, en ik hoef niét
gehaald te worden! Je doet het niet, hoor!”
Dat ophalen heeft mijn vader daarna nog één keer gedaan. Ik
zou alleen van een basketbaltraining naar huis komen. In het donker. Stiekem
vond ik dat best wel eng; elke keer als ik langs een lantaarnpaal fietste, leek
mijn eigen schaduw op iemand die achter mij aan reed en mij wilde inhalen. Op
een gegeven moment, het was niet ver meer van huis, zag ik een bekend figuur
aan de overkant van de weg. Was dat…? Nee toch! Ja hoor, mijn vader!
Bijna tegelijk stapten wij af. “Wat doe jij nou hier?” vroeg
ik, half verbaasd half verontwaardigd, waarop mijn vader, die dus niet van de
confrontaties was, zichtbaar ter plekke een reactie verzon: “Ik… eh… dacht,
misschien durf je niet naar huis…”
Omdat het er zo absurd uitkwam (en ook wel een beetje
vanwege dat enge lantaarnpaallicht) werd ik niet boos maar schoot ik in de
lach. Mijn vader grinnikte (opgelucht?) mee.
En zo kwamen we samen thuis, nog steeds nalachend om die
rare situatie. Dit tot grote verbazing van mijn moeder die, zo hoorde ik later,
tevergeefs had geprobeerd mijn vader te weerhouden om mij te zoeken en een
ruziemakend stel verwacht had.
Zij waren gewoon erg bezorgde ouders, mijn vader en mijn
moeder. Ik snapte het wel - het kwam mij alleen niet uit. Eigenwijze, koppige ik heb het hen niet altijd gemakkelijk gemaakt, ik heb me wel altijd
aan afspraken gehouden maar daar gingen heel vaak stevige discussies aan
vooraf. Discussies waarin ik redenen die ik niet logisch vond niet wilde
accepteren, en die ik dan “won” omdat zij dan murw gekletst waren. Nee, ik ben
in dat opzicht geen gemakkelijke puber geweest.
Gelukkig hebben we er later wel om kunnen lachen en, zo terugkijkend, gelukkig heb ik samen met mijn vader die avond dat hij mij tóch
kwam ophalen er al meteen om kunnen lachen.
Mijn vader en ik, wij verschilden in veel dingen maar wij hadden
ook veel gemeen: onze humor, onze koppigheid, onze liefde voor bewegen en
sporten. En natuurlijk voor elkaar.
Dat is zo’n fijne herinnering.
Eentje die ervoor zorgt dat hij, ruim dertig jaar na zijn overlijden,
in mijn gedachten soms (weer) naast mij fietst.
3 opmerkingen:
😘
😘😉
Ha Nette, voor jou een herkenbaar verhaal, hè 😘
Een reactie posten