Het was krap een jaar geleden. (Niet van dat vakantiebaantje, dat was toen ik nog op de middelbare school zat, nee, het was krap een jaar geleden dat ik aan dat baantje terug moest denken. Het gaat hier om een “herinnering-in-een-herinnering”.)
Het was hoogzomer, niemand had nog ooit van covid-19, social distancing en Irma Sluis gehoord en we zaten weer eens op een terrasje. Een groot terras om precies te zijn, met grote parasols.
Dat laatste was fijn omdat het wel warm weer was maar ook behoorlijk regende. We keken naar (vaak paraplu- en jasloze) voorbijgangers en we keken naar het personeel dat met hun volle bladen probeerde zo droog mogelijk vanonder de ene parasol naar de andere te komen. Eentje hield zelfs een leeg blad boven het andere om zo te voorkomen dat de drankjes onbedoeld aangelengd zouden worden. Heel slim en vooral handig gedaan. “Ik geloof niet dat ik het zo zou kunnen,” dacht ik bij mijzelf.
Om eerlijk te zijn wist (en weet) ik wel zeker dat ik dat niet zou kunnen. Die wetenschap dateert uit de tijd van mijn vakantiebaantjes. Eén daarvan was bij een grote bank. Ik werkte daar ’s ochtends in de kantine en als koffiejuffrouw (een uitgestorven functie inmiddels), en ’s middags hielp ik bij de telefonistes. Die middagtaak kon ik wel aan en het ’s ochtends klaarmaken van de lunch lukte ook maar het rondbrengen van de koffie ging mij, eh…, iets minder goed af.
De eerste ochtend was het meteen raak. Ik was keurig volgens voorschriften in een rok (in mijn enige nette rok) op komen dagen en moest na het pellen van eieren en beleggen van broodjes samen met de vaste kracht de afdelingen op. Achter een kar met daarop een grote koffieketel. Vaste kracht legde het onderweg uit: "Hieronder op de kar staan kannen. Je vult een kan met koffie uit de ketel en schenkt dan uit die kan de kopjes van de medewerkers vol."
Ik vond het wat omslachtig maar ik vond het vooral eng. Koffie zonder knoeien schenken bij zoveel mensen die mij (onzekere puber in ook nog een rok) verwachtingsvol aankeken: het zweet stond ervan in mijn handen.
Hoogstwaarschijnlijk was dat natte zweet de reden dat nét toen ik mijn eerste kan volgetapt had, mijn vingers de grip op het handvat begonnen te verliezen. Ik probeerde met mijn andere hand de kan nog in balans te houden maar er was geen redden meer aan en de kan gleed onverbiddelijk uit mijn handen. De koffie spatte alle kanten op en ook, vooral, natuurlijk, op mijn rok.
Die enige nette rok.
Terwijl ie-de-reen keek.
Na die vakantie en terug op school was het een sterk verhaal maar op dat moment dacht ik daar niet aan, op dat moment dacht ik alleen maar "Waarom Universum?? WAAROM?? Waarom ik? Waarom zó? Waarom in die rók?!".
Pure horror kortom.
"Nee, ik kan dat niet," dacht ik op dat terras onder die parasol. "Ik kon het niet eens met één kan, laat staan met van die volle bladen!"
Ik dacht het stilletjes en niet eens teleurgesteld of gefrustreerd, verre van dat, een mens hoeft immers niet alles te kunnen, toch werd het door het Universum opgevangen. En helaas vond het Universum het nodig om mij (met terugwerkende kracht troostend?) te laten zien dat er meer mensen zijn die daar moeite mee hebben, want net na die gedachte liet de serveerster die op dat moment langs mij liep haar volle blad uit haar handen vallen.
Haar volle blad met glazen wijn, bier en limonade.
Pal op de stoel naast mij.
Die stoel was gelukkig leeg maar mijn tas en broek kregen wel de nodige spetters mee.
Dat had het Universum nu niet hoeven doen.
Dat had het Universum mij op z’n minst wat subtieler duidelijk kunnen maken.
Voor mijn tas, mijn broek en ook, oké vooral voor die serveerster.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten