donderdag 27 oktober 2022

Overgave


De documentaire “Overgave” van Marijn Frank is de afgelopen weken nogal in het nieuws geweest. In de eerste plaats vanwege de aangrijpende, kwetsbare manier waarop het is gemaakt en daarnaast ook wel vanwege de tranen van Eva Jinek die Marijn hierover aan haar tafel had en de recensie van de zeer kritische Angela de Jong (“Het mooiste dat ik sinds lange tijd gezien heb. Ik heb wel een traantje moeten wegpinken.”).

 

Voor wie het toch gemist heeft: Marijn en Annemarie zijn vriendinnen vanaf de schoolbanken, ze groeien samen op, gaan studeren en worden bijna gelijktijdig moeder. Ze zijn elkaars “zelfgekozen familie” maar dan wordt Annemarie ziek. Ongeneeslijk ziek. Ze vraagt Marijn haar te filmen om op die manier iets van zichzelf aan haar dochtertje na te kunnen laten. Ze schrijft brieven voor elke verjaardag die het meisje zonder haar zal moeten vieren.  

“Wat grijpt je het meeste aan?” vroeg Marijn aan Eva Jinek toen zij haar tranen niet kon bedwingen. “Ze was moeder...” was het antwoord. Ze was moeder en ze moest haar dochtertje achterlaten. 

 

“Overgave” gaat over het ziekteproces van Annemarie maar meer nog gaat “Overgave” over de vriendschap tussen beide vrouwen en over de rouwperiode die Marijn doormaakt na het overlijden van haar hartsvriendin, de leegte die Annemarie achterliet.  

Annemarie was tot aan haar ziekte een hardloopster. Marijn wist dat het lopen haar vriendin mentaal en lichamelijk veel goed deed maar zelf had ze er “helemaal niets mee!”. Dan sterft Annemarie en erft Marijn haar hardloopkleren. 

In de film laat Marijn zien hoe zij via die sport en met de kleren van haar vriendin met haar rouw probeert om te gaan. Als het Annemarie door donkere periodes heen hielp - misschien lukt het haar dan ook om weer plezier in het leven te krijgen, dan “moet” het maar zo, met hardloopschoenen aan. De marathon van Berlijn wordt haar doel. 

 

Na het overlijden van onze jongste was ik niet zo met hardlopen bezig als ik nu doe, ik ben toen wel iets vaker gaan lopen. Het in mijn eentje afzien in de buitenlucht was fijn maar ik had meer hulp nodig om met mijn rouw en verdriet om te gaan. Het mooie van hardlopen is dat je erachter komt dat je sterker bent dan je denkt, dat je soms bijna kapot lijkt te gaan maar dan toch weer op adem kunt komen. Maar, zoals de trainer die Marijn inschakelt het zo treffend zei: “Het rennen alleen kan daar niet voor zorgen. Je komt altijd weer terug bij jezelf, de kern.”  

 

Net als ik indertijd heeft Marijn meer hulp moeten zoeken. Net als ik indertijd heeft zij ondervonden dat rouwen hard werken is en dat je je verdriet niet moet verstoppen of zelfs uit de weg moet gaan. Pas als je je eraan over durft te geven, kan je met je verdriet en je gemis leven, kan je weer plezier in het leven krijgen. 

Met of zonder hardloopschoenen aan. 


De marathon van Berlijn heeft Marijn helemaal uitgelopen. In de kleren van Annemarie.



De documentaire “Overgave” is terug te kijken op
de site van de NPO. 


vrijdag 21 oktober 2022

Het bos aan het eind van mijn straat


Afgelopen maandag heb ik mijn tweede boosterprik gekregen. Van de eerste vaccinatie ben ik de volgende dag knock-out (als in: ik kon nog maar net mijn bed halen en toen ging het licht voor vierentwintig uur uit) gegaan maar van nummer twee en de eerste booster heb ik amper iets gemerkt.
Van deze prik zou ik, zo verwachtte ik daarom, hoopte ik tenminste, weinig last hebben. 

Dat pakte anders uit. Behoorlijk anders zelfs.
Ik ben deze keer bijna twee keer vierentwintig uur van de wereld geweest. Als ik even "bijkwam" was ik misselijk, moe en deed mijn hoofd pijn van kruin tot kin, van linker- tot rechteroor.

Sinds gisteren ben ik er weer. Ik heb het met een wandeling gevierd. Voor de zekerheid wat voorzichtigjes maar het ging goed. Ik heb de frisse, kruidige herfstlucht met diepe teugen ingeademd.
Vandaag gaat het nog beter; ik kon zelfs een (klein) rondje hardlopen. Mijn energie is dus weer terug. Zo goed als tenminste.
Wat nog niet terug is, is mijn inspiratie voor een wekelijkse blogpost.

In plaats daarvan plaats ik daarom een tweetal foto's, nee, niet van paddenstoelen, daar staan er meer dan genoeg van op welke sociale media dan ook, wel van het bos waar ik (geluksvogel-ik) zo dichtbij woon en waar ik gisteren wandelde en vandaag rende.
De bomen zijn nog niet helemaal in herfstkleuren maar er liggen al genoeg bladeren om lekker omhoog te schoppen, eikeltjes om over te struikelen en je ziet er eekhoorntjes die vlak voor je over de paden heen, razendsnel een boom in schieten.


Het is geen groot bos, het heeft een omtrek van krap anderhalve kilometer, en het is geen oud bos, de meeste bomen staan er net een kwart eeuw, maar het is wel een bos waar je fijn een rondje kan lopen, je gedachten kan verzetten, je hond en/of kinderen uit kan laten en dus ook kan bijkomen van de naweeën van een vaccinatie of wat dan ook. 

Wat is het toch heerlijk om zo'n plek, zo'n bos in de buurt te hebben.
En wat is het toch nog heerlijker om me (weer) goed te voelen.

Geluksvogel-ik.




vrijdag 14 oktober 2022

Vijfenzestig


Gisteren was ik jarig.  

Ik heb een leuke dag gehad, ja, dankjewel. Bedankt ook voor alle felicitaties. En voor degenen die er geen gestuurd hebben, het vergeten zijn of wat dan ook: geeft niets, voel je er niet vervelend onder, ik vergeet ook wel eens wat, ik begrijp het, het hoeft ook niet, hè, even goede vrienden. 

Maar ik was dus jarig en ik ben vijfenzestig geworden. 

 

Vijfenzestig ja. 

 

Ik heb me nooit wat van mijn leeftijd aangetrokken. Niet in het negatieve in ieder geval. 

Zestien betekende eindelijk op een brommer rijden, achttien mijn rijbewijs mogen halen. 

Met eenentwintig meerderjarig worden (in de zeventiger jaren dus) heb ik gemist omdat ik een paar maanden voor die verjaardag trouwde en op die manier meerderjarig werd.  

Dertig worden: ja, prima, logisch voor een negenentwintigjarige. 

Vijfendertig was volgens een kennisje een te grote confrontatie; zij weigerde vanaf die leeftijd nog langer haar verjaardag te vieren. Iets wat ik toen niet begreep, eigenlijk ronduit belachelijk vond. (En nog steeds.) 

Mijn veertigste verjaardag werd extra leuk door het cadeau wat Peter had bedacht: een musicalarrangement inclusief hotelovernachting en uitgebreid diner. Zo bijzonder, zo genoten!

Vlak voor ik vijftig werd waarschuwde mijn omgeving mij voor Sara’s in de tuin en andere beschamende versierselen maar omdat mijn zusjes (die daar verantwoordelijk voor zouden zijn) jonger zijn dan ik en mijn wraak dan uiteraard erg zoet zou zijn, vreesde ik daar totaal niet voor. En terecht. 

Tien jaar later: mijn zestigste verjaardag. Ter gelegenheid daarvan hadden we een paar dagen in Scheveningen geboekt. Fijn hotel, leuke uitjes, lekker eten, goed weer en bij thuiskomst een prachtige bos bloemen van mijn oudste. Bloemen, kaarten, felicitaties, cadeautjes en ergens op de achtergrond het besef: “Zestig... Dat is toch een eind voorbij de helft...” Om die gedachte, met dank aan mijn goede gezondheid, genen en conditie, meteen weer los te laten. 

 

En nu, gisteren, weer bloemen, kaarten, knuffels, uitjes, felicitaties en cadeautjes (dit alles loopt die ene die-haar-verjaardag-niet-meer-wilt-vieren dus mooi mis!) en vijfenzestig dus.

Het is me een getalletje wel. Vind ik zelf. Vijfenzestig werden ouders, tantes, ooms, ”oude” mensen. Niet mensen van mijn generatie. Zo heb ik tenminste lang gedacht. Nu niet meer, hoor. Dankzij die ouders, tantes, ooms en anderen die (ruim) voor mij geboren zijn en die echt niet opeens na hun vijfenzestigste kreunend, steunend en krakend neergevallen zijn maar gewoon verder leefden, weet ik wel beter. Je bent zo oud als je je voelt. Preciezer nog: je bent zo oud als je doet. 

En zoals mijn oudste ooit tegen zijn oma, mijn moeder, zei toen zij al ruim tachtig was en zichzelf lachend(!) een oudje noemde: “Je bent niet oud, je leeft gewoon al wat lang.” 

Omdat ik me niet oud voel en geen idee heb hoe oud-doen is, vind ik dat een mooie omschrijving. 

Alleen wat jammer dat een van mijn vriendinnen het nodig vond om te laten zien hoé lang ik al leef.... 



 

 

 

 

 

 

 


 

vrijdag 7 oktober 2022

Twee mannen


Het was op maandagochtend, de dag nadat het vliegtuig op de Bijlmer neergestort was. Nog stevig onder de indruk van het nieuws, van de beelden die de avond tevoren op tv te zien waren, liep ik op de markt boodschappen te doen. Ik was me er zo van bewust: ik liep daar gewoon boodschappen te doen terwijl op nog geen honderd kilometer verderop... als een bijna letterlijke donderslag bij heldere hemel....  

 

De eerste man zag ik toen hij aangesproken werd door een groepje van vier jonge mannen. Zij leken hem de weg te vragen en het gesprek ging in moeizaam Engels, het adres werd op een papiertje getoond. Aan hun donkere huidskleur te zien schatte ik zo in dat zij buitenlandse studenten waren en aangezien de campus en de universiteit niet bepaald op loopafstand lagen zou het een moeilijke uitleg worden. 

“Is a long walk, you better take the bus,” hoorde ik al en ik zag de man wijzen. “Thank you. What number bus?” “Eh...” 

 

De tweede man stond achter zijn stofjeskraam. Hij keek naar de vrouwen die tussen de lappen aan het snuffelen waren. Ik pakte wat afwezig een stofje op, wilde toch maar doorlopen, terug naar huis, naar mijn ongeschonden huis, toen ik één van de vrouwen een opmerking hoorde maken over het neergestorte vliegtuig. “Al die mensen! Al die gezinnen...” 

De marktkoopman vond er ook wat van. “Och, zo’n ramp is het ook niet, hoor.” En toen hij de verbijsterde blikken op zich gericht zag: “Er woonden daar heel veel illegalen. Daar zijn we nu mooi van af.” 

 

Niet zo’n ramp. 

Mooi van af. 

 

Nu, dertig jaar later, voel ik in mijn herinnering nog het ruwe hout van de plank waarop zijn stofjes lagen. Ik had die plank indertijd zonder het te beseffen met mijn beide handen stevig vastgepakt. Ik heb de man met alle woede die in mij opborrelde gevraagd, nee, toegeschreeuwd, wat voor een mónster hij was. Of hij wel wist dat hij het over ménsen had. Dat er ook kínderen omgekomen waren. 

Ik was zo, zo boos dat ik de plank met zijn koopwaar op had kunnen tillen en om had kunnen gooien. Ik was zo, zo boos, zo overduidelijk boos dat die grote man achteruit stapte. Ik heb hem aangestaard en heb daarna de plank losgelaten. Toen heb ik me omgedraaid. Ik wilde alleen maar weg. Weg van zoveel lelijkheid. 

 

Op weg naar mijn fiets kwam ik die eerste man weer tegen. Hij stond met het groepje studenten bij de bushalte op het bord te kijken welke bus zij moesten nemen.  

“Bus number...” Hij twijfelde even en zei toen meer tegen zichzelf dan tegen hen: “Ach, wat een gedoe ook! Kom!” Even later reed hij mij in een kleine auto voorbij. Ik zag hem achter het stuur lachen en gebaren en vanachter de raampjes zag ik donkere gezichten en blije ogen.

Hij bracht hen naar hun campus en mij van boosheid naar zachtheid en hoop.

 

Het lijkt zo simpel, het is zoveel mooier: “Ach, wat een gedoe ook! Kom!” 

 



Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...