dinsdag 31 mei 2016

Doby


Op een avond stond ik met een vriendin op straat gezellig te kletsen. “Niet schrikken, hoor. Hij doet niks”, waarschuwde een passerende vrouw die haar hond aan het uitlaten was. Tussen vriendin en mij in liep heel rustig een grote, zwarte bouvier-achtige hond. Hij snuffelde wat discreet en volgde daarna weer meteen zijn vrouwtje. Onwillekeurig moest ik denken aan de hond die Peter en ik jaren geleden hebben gehad. Dat was ook een grote, zwarte bouvier-achtige. Die moest ook ’s avonds uitgelaten worden. Maar daarmee hield elke gelijkenis op. In tegenstelling tot dit rustige beest kon die van ons absoluut niet los lopen. Zelfs niet na trainingen bij Dé Hondentrainer van Nederland (in die tijd).

“Hij heeft een nogal dominant karakter.” Aldus de Trainer.
“Het is een eigenwijs stuk vreten!” Onze, bijna dagelijkse, uitroep.

Als pup was Doby de schattigheid zelve. Een klein, zwart frommeltje met een wit sikje en brede poten waaruit je kon opmaken dat het een flink beest zou worden. Toen ik hem ophaalde uit het nest, kon Peter niet mee. “Neem de pup die uit zichzelf naar je toe komt. Dat is dan tenminste niet zo’n slome.” was zijn advies. In gedachten hoor ik nu een homerisch gelach van mensen die onze Doby meegemaakt hebben. Ná zijn puppy-tijd meegemaakt hebben. Als pup moesten we hem meer dragen dan dat hij zelf liep. Eerst de zes trappen naar beneden (we woonden indertijd op de derde verdieping van een liftloze flat), daarna van struik tot struik en tot slot die zes trappen weer op. Eenmaal boven viel meneer al snel in slaap. Vaak op schoot. Ik zei het al: de schattigheid zelve.


Maar hij groeide dus op.
En aangezien hij een combi was van een herder en een grote Franse poedel (of was het toch een bouvier?) groeide hij fors op. Tot een grote, inderdaad bepaald niet-slome hond.

Hij bleef het fijn vinden om op schoot te dutten (waarbij zijn achterlijf vaak half naast de stoel hing) maar van struik tot struik dragen hoefde niet meer. Het uitlaten werd toen een wat pittiger wandeling. In die tijd kwamen we erachter dat Doby een afwijking aan zijn heupen had. Traplopen was slecht en ook zeer pijnlijk voor hem. We hebben het nog een poos geprobeerd om hem de trappen af en op te dragen, ik had zelfs een soort draagband daarvoor gemaakt, maar hij werd daarvoor al snel te zwaar. Toen zijn we naar een huis-op-de-grond verhuisd. In eerste instantie voor een hond, ja. Voor ons was Doby echter niet zomaar een hond en ik kan er bovendien aan toevoegen dat er meerdere goede redenen voor deze verhuizing waren. Maar zijn slechte heupen waren wel de aanzet.

En ook vaak de oorzaak van hilariteit en soms schaamte. Grote schaamte zelfs...

Vanwege die heupafwijking had Doby, en er begint nu een wat onsmakelijk verhaal misschien, moeite om op een reuenmanier te plassen. Als hij dan zijn ene poot optilde, kon de andere achterpoot zijn gewicht amper aan en stond hij als een amateur-koorddanser te wiebelen. Had hij niet als een teefje door zijn hurken kunnen gaan, vraag je je nu wellicht af. Nee, kennelijk niet. Kennelijk deed dat pijn (of hij was er te macho voor, dat zou ook zomaar de reden kunnen zijn geweest). Leverde de kleine boodschap, zeker bij andere hondenuitlaters, enkel wat gegrinnik op, de grote boodschap echter... Laat ik zeggen dat “Oh báh!” een regelmatige reactie was. Doby tilde daarvoor namelijk zijn achterwerk zo hoog mogelijk (en voor hem typisch onbehendig ook nog) op, om vanuit deze positie zijn eh... product te laten vallen. Bij voorkeur (don’t ask) bovenop een struik. Tja.

So far, so redelijk good. Op een dag echter werden de stoepen bij onze wijk opnieuw betegeld. Toen Doby mij langs deze werkzaamheden sleurde (van pittige wandeling was het uitlaten inmiddels een stevige work-out verworden) waren de tegelleggers aan het pauzeren en (goddank!) even uit beeld. Doby had namelijk een nummer twee (een heel stevige nummer twee, zo bleek al snel) te doen en er was zo gauw geen struik in de buurt. Wel een stapel tegels... Ik sla nu even een stukje over en pak de draad weer op bij het moment waarop ik onze hond met alle kracht die ik in me had (en wat kan paniek je sterk maken) bij de tegels vandaan en om de hoek heb getrokken. De tegelleggers waren namelijk uitgepauzeerd en Doby en ik waren nog maar net op tijd uit hun gezichtsveld om alleen hun hartgrondig “Gátverdámme!!” te horen. Nu, tijdens het vertellen hierover, voel ik weer de schaamte opborrelen. (En de slappe lach.)

Doby had meer, laat ik het wat aparte trekjes noemen:
Hij was als de dood voor grote spinnen, dan sprong hij, met zere heup en al, bijna een meter in de lucht.

Na een traumatische bijna stik-ervaring door de halsband van een kleine, witte hond waren alle andere witte honden, ongeacht hun grootte, staatsvijand nummer 1 (wat heel, heel ongemakkelijk was met zo’n exemplaar een paar huizen verderop; het heeft de relatie tussen diens baasje en ons geen goed gedaan).

Gasten die bang voor hem waren, kon hij negeren maar hij liet zijn tanden zien aan mensen die zichzelf hondenliefhebbers noemden.

Hij was de “This town ain’t big enough for the both of us”-cowboy onder de buurthonden, maar dan eentje zonder pistool. 


Als het ’s avonds onweerde, kroop hij met zijn grote lijf naast mij in bed.

Hij kon een geluid voortbrengen dat zich het beste laat omschrijven als zeer verontwaardigd mopperen. Het is ruim dertig jaar geleden dat wij een ander tehuis voor hem moesten (laten) zoeken maar als ik aan Peter vraag om Doby te beschrijven, laat hij spontaan een imitatie van dat moppergeluid horen.

Een ander tehuis ja. We hebben dat grote, eigenzinnige, lieve, hyperactieve en tegelijk luie, grappige, dominante, intelligente beest, dat ruim vier jaar als een soort kind voor ons is geweest, uiteindelijk naar die Dé Hondentrainer van Nederland (in die tijd) moeten brengen zodat hij een ander tehuis voor onze hond kon zoeken. Paul werd geboren en Doby liet namelijk, gelukkig al heel snel en zonder gevaarlijke momenten, merken dat hij geen concurrentie duldde. Toen heb ik voor het eerst ondervonden hoe verdrietig je kan zijn als je verstandige, meer dan logische beslissingen neemt.

Ach onze Doob, wat was het toch een bijzonder beest. Een heel bijzonder beest.

< insert: verontwaardigd moppergeluid >



zondag 8 mei 2016

In stilte dichtbij


En het is zo stil in mij
Ik heb nergens woorden voor
Het is zo stil in mij
En de wereld draait maar door
Het is zo stil in mij
Ik heb nergens woorden voor
Het is zo stil in mij




Uit: "Stil in mij" van Van Dik Hout


zondag 1 mei 2016

Mijn vader


De afgelopen maand zag ik drie families afscheid nemen van hun moeder. Drie moeders van rond de negentig en het zo oud worden was, mild gezegd, niet gemakkelijk gegaan. Niet voor hen en, van lieverlee, niet voor hun kinderen.
Tijdens en ook rond de plechtigheden luisterde ik met diepe ontroering naar de verhalen van vroeger, vroeger toen moeder nog moeder was, toen moeder nog “goed” was, nog jong, nog gewoon zichzelf. De zware deken van lichamelijke en vooral geestelijke aftakeling die haar bedekt had, kon eindelijk opgetild worden. Eindelijk en heel liefdevol.

Het was logisch dat ik die afgelopen maand veel aan mijn eigen moeder en de dagen rond haar overlijden moest denken. Ik herkende het verdriet en de opluchting en de deken. Maar ik moest daarnaast ook veel aan mijn vader en aan zijn overlijden denken. Alleen was er toen veel, veel meer verdriet dan opluchting. Mijn vader is zonder ziekbed en zonder echt oud te worden heel plotseling overleden. Hij was uit de schuur, zijn klusplek, het huis ingelopen en neergevallen. Dood. Weg. Vierenzeventig is dan toch echt te jong.
De enige opluchting die wij, mijn moeder, zusjes en ik, konden voelen was bij de gedachte dat hij een ziekbed niet overleefd zou hebben. Een heel rare zin in dit verband maar iedereen die hem gekend heeft, snapt ‘m meteen: onze papa niet fietsend, niet klussend, niet wandelend met zijn kleinkinderen, niet met zijn puzzelboekje op de bank om meteen weer op te staan om “iets” te doen, niet voor dag en dauw opstaan en dan bij het thee- en koffiezetten de fluitketel oe-ver-loos lang laten fluiten.... Onvoorstelbaar.

Bij zijn afscheid waren er geen verhalen over hoe hij geweest was; hij wás immers nog steeds gewoon onze papa, er was bij hem geen zware deken op te tillen. Ik was naar mijn gevoel nog maar net bezig om te begrijpen hoe en waarom mijn vader was zoals hij was. Dat ene zinnetje in het liedje dat wij bij zijn uitvaart lieten horen was de spijker op zijn kop: “Good friend, why did you have to go? Just when I was gettin’ to know you....” Dat was misschien wel mijn grootste verdriet, dat ik hem niet beter heb mogen leren kennen.
Mijn vader was geen gesloten man, daar lag het niet aan. Mijn vader was wel een man die leefde bij de dag: “Ach, waarom achterom kijken? Geweest is geweest.”, hij vertelde niet veel over zijn vroeger, van voor mijn geboorte. Ik moest erachter komen door te kijken, niet door te luisteren, en wat wilde ik dat ik meer en beter gekeken had! Maar had ik dat aangekund? Had hij dat aangekund?

Een jaar na zijn overlijden bleek ik professionele hulp bij mijn rouwen nodig te hebben. Of ik zo’n hechte band met mijn vader had gehad, vroeg de therapeut. “Niet zo bijzonder” had ik na lang denken geantwoord. “Niet dat ik wist” was juister geweest. De conclusie “tweede generatie oorlogsslachtoffer” voelde in eerste instantie alsof ik me zat aan te stellen: wat had ik nou meegemaakt? Maar met elke documentaire, met elk stukje tekst dat ik las over de Birma spoorlijn tijdens WO II, kroop ik letterlijk in elkaar bij de gedachte dat hij, dat mijn eigen vader, die trotse man die zo slecht tegen onrechtvaardigheid en machtsmisbruik kon, dat hij daar zo.... Hier had ik het met hem nooit over kunnen hebben. Niet tijdens zijn leven en ook niet bij zijn afscheid. Hier gold zijn "geweest is geweest", het gaat om vandaag.

Waar ik, staande naast zijn kist, wel over kon vertellen was over zijn liefde voor ons, mijn moeder, zusjes en mij, en dat dat uit alles bleek. Ik noemde hoe trots hij op ons was, en op Peter en onze zoontjes. Dat wij blij waren dat hij niet geleden heeft. Maar, zo besefte ik na die rouwtherapie, ik heb toen zoveel dingen niét verteld. Omdat ik zo erg verdrietig was en de schrik van dat plotselinge nog in mijn lijf zat, net als al die rare hormonen omdat ik drie maanden tevoren van onze jongste bevallen was. Ik heb toen niets gezegd over hoe hij met dat ene mesje fruit voor ons schoonmaakte, hoe hij eindeloos Paul kon voorlezen, iedereen kende of minstens dacht te kennen en dus altijd hartelijk begroette, niets over die keer dat hij zijn fiets kwijt was en “zomaar” terugkreeg, over zijn niet-richtingsgevoel dat ik (en bedankt, pap!) van hem geërfd heb, over hoe opgewekt hij altijd was en nooit lang boos kon blijven. Ik realiseerde het me weer rond het overlijden van mijn moeder, tijdens haar afscheid en ook onlangs tijdens de plechtigheden, afgelopen maand, van die drie moeders. Ik ga er geen spijt van hebben (“Waarom achterom kijken? Geweest is geweest.”) maar ik ga het goed maken. Hier in dit blog. Ik ga meer over hem, over mijn vader, schrijven. Dit stukje is een begin, er zullen meer volgen.

Soms is het heel mooi om achterom te kijken, pap. Geweest is inderdaad geweest maar ik wil over jou vertellen, over hoe jij dertig jaar lang mijn vader bent geweest. Mijn vader met wie ik dus wél een hechte band heb gehad.

Veel liefs van je oudste die minstens zo eigenwijs kan zijn als jij was ;p




Related Posts Plugin for WordPress, Blogger...