("The Boy, the mole, the fox and the horse", van Charley Mackesy) |
("The Boy, the mole, the fox and the horse", van Charley Mackesy) |
Een trui met een V-hals, waaruit de geruite kraag van een overhemd stak.
Een ruime korte broek die tot vlak boven zijn knieën kwam, bedrukt met cartoonfiguurtjes.
Met daaronder sportschoenen.
Onder elke omstandigheid en op elke openbare plek was het een outfit die aandacht zou trekken. Zelfs op het strand, als de drager van deze combinatie halverwege het uitkleden was, want die trui... dat overhemd... Ik heb mannelijke collega’s gehad die zo gekleed op kantoor kwamen. Halverwege de zeventiger jaren.
O, en had ik al gezegd dat het krap vier graden boven nul was? En dat hij aan het hardlopen was?
Misschien wel de beste tip die ik ooit op hardloopgebied kreeg is: Lach als je het moeilijk krijgt.
Worden je benen zwaarder en zwaarder? Lach!
Lijkt er geen einde aan die helling te komen, vervloek je jezelf vanwege die toch te lange route? Lach!
Glimlach desnoods alleen, maar trek je mondhoeken omhoog en ga door!
Het helpt echt. Hoe lang of ver ik ook loop, acht van de tien keer moet ik die tip vlak voor het eind, soms al halverwege, toepassen. Het is dan lachen of uitgeput in de berm willen liggen. En al die acht keren krijg ik er energie van, genoeg om (min of meer) rechtop thuis te komen in ieder geval.
De truc is wel om dit op tijd te doen. Het is moeilijk grijnzen als je tong al op je schoenen hangt.
Toen ik onlangs aan het eind van een toch iets te fanatieke loop hijgend aan de klim van een viaduct begon, was ik bijna te moe om zelfs nog te glimlachen. Maar net toen ik overwoog om in vredesnaam maar naar boven te wandelen, kwam deze loper mij tegemoet.
Eerst vielen alleen zijn blote benen mij op (blote benen met deze temperatuur?).
Daarna zag ik zijn trui (hij loopt in een trúi? Een gebréide trui?), de kraagpunten bij zijn hals (een óverhemd onder een, die trúi?), zijn korte broek, die eerder uit een feestwinkel dan uit een sportzaak leek te komen en tot slot dus die boterham in zijn hand.
Eh, wat...?
De lach die ik zo nodig had en waar ik maar met moeite bij kon komen, borrelde als vanzelf op. In de eerste plaats vanwege zijn zeer ongewone hardloopoutfit maar ook omdat hij er zo aanstekelijk vrolijk bij keek.
"Hoiiii!"
"Eh... Hoi?"
Mijn laatste meters naar huis, inclusief dat viaduct, gingen dankzij die ontmoeting en het lachen soepel maar ik heb me tot lang na het douchen afgevraagd: wat bezielde die man?
Waarom een trui?
Waarom zó'n trui?
En die broek?
Wie heeft hem zo de deur uit laten gaan?
Was het een weddenschap?
Eentje die hij verloren had of nu juist gewonnen?
Heb ik eventuele verplegers die achter hem aanzaten gemist?
En ook: wat zat er op die boterham??
Laatst vroeg een kennis of ik me “echt en alleen maar” had verheugd op mijn prepensioentijd en of ik nu nog steeds “echt en alleen maar” blij ben met mijn beslissing om te stoppen met werken.
Allereerst: ik geloof niet dat er veel echt-en-alleen-maar's bestaan. Er is altijd wel een uitzondering te bedenken.
“Ik houd echt en alleen maar van steden, maar af en toe naar het bos is ook erg leuk.”
“Ik draag echt en alleen maar jurken, maar soms is een broek wel zo praktisch.”
(De enige echt-en-alleen-maar zonder “komma maar” erachter is voor mij “De liefste partner is voor mij echt en alleen maar Peter.” Punt. Geen komma. Geen maar.)
Terug naar echt-en-alleen-maar met betrekking tot mijn beslissing: bijna volmondig ja, daar ben ik echt en alleen maar blij mee. (Bijna omdat ik toch even, heel even maar hoor, moest wennen aan het niet meer hoeven bijkomen van een drukke werkweek. Raar maar waar.)
Maar wat het verheugen op niet meer werken betreft: hier zat wel een kleine “komma maar” achter. Hoewel ik, dankzij mijn vele hobby's, nooit bang geweest ben om in een eventueel gat te vallen (waarschuwing van een lieve ex-collega met een nare ervaring op dat gebied) waren er twee dingen waarvan ik vond dat ik die goed in de gaten zou moeten houden.
Het eerste was regelmatig, liefst elke dag, naar buiten gaan. Voor mijn werk (ik heb ook tijdens lockdowns niet thuis kunnen/mogen/moeten werken) moest ik logischerwijs naar buiten. Weer of geen weer. Als die noodzaak er niet meer zou zijn, zou ik dan nog wel mijn wandelingetjes maken als het even te koud is, te hard waait, het wat vochtig is buiten? Zou het halen van een gezonde frisse neus niet beperkt blijven tot mijn één keer, af en toe twee keer, in de week hardlopen? Ik wil toch geen sneue, ongezond bleekneuzige bankhanger worden!
Mijn bijna heilige voornemen was daarom om, buiten dat hardlopen om, zeker vijf keer per week een wandeling te maken. Of te fietsen. Iets actiefs in de buitenlucht in ieder geval.
Het tweede aandachtspunt betrof sociale contacten. Ik houd ervan om met mensen om te gaan, om samen op pad te gaan, verhalen uit te wisselen, maar ik ben ook een introvert en met al mijn hobby’s kan ik mij heel goed in mijn eentje vermaken. De kans dat ik me in mijn eigen bubbel terug zou trekken onder het mom van “lekker” even geen “anderen” was niet ondenkbaar. Voor even zou dat wel oké zijn maar daarna zou ik beslist tegen een muur oplopen.
Na de geboorte van onze oudste moest ik door omstandigheden stoppen met werken. De eerste weken was dat prima maar toen begon ik de sociale contacten te missen. Ik had in die tijd niet zoveel vriendinnen en kennissen, en de paar met wie ik omging hadden het druk met werk, studie, kinderen. Mijn dieptepunt uit die tijd was toen ik op een dag het terughalen van de kliko afstemde op het moment dat een buurvrouw dat ook net deed; zo had ik tenminste nog even een praatje. Met een buurvrouw die ik eigenlijk niet zo mocht ook nog. In zo’n situatie wilde ik nooit meer terechtkomen.
Natuurlijk kon (en kan!) ik heel fijn met Peter leuke dingen doen en boeiende gesprekken voeren maar het is (en dat is niet alleen mijn mening) te beperkend, voor jezelf én voor je relatie, om dat alleen met je partner te willen doen.
Twee dingen dus, twee aandachtspunten/goede voornemens: frisse lucht en fijne mensen!
Ik ben heel blij dat het gelukt is, en met heel weinig moeite ook nog, om mij aan beide voornemens te houden.
Wandelen, gewoon een uurtje door de wijk, is inmiddels een vaste, inderdaad bijna dagelijkse, gewoonte geworden. Ook tijdens dagen met wat minder goed of zelfs slecht weer. Als het een hele dag toch (te) hard regent en ik daarom maar binnenblijf, kriebelt het. Ik vind het heerlijk om mijn luisterboek aan te zetten en de deur uit te gaan. Wind in mijn haar, regen op mijn bril, zon op mijn hoofd, boeiend boek in mijn oren, altijd wel een goeiemorgen of goeiemiddag van zomaar iemand onderweg: ik geniet!
Frisse lucht: check ✅
Dat wandelen doe ik trouwens niet altijd in mijn eentje. Soms gaat Peet mee en soms is er een vriendin, een kennis die meewandelt. De ene keer krijg ik een appje, de andere keer stuur ik er eentje: “Zin om te wandelen?” En bijna altijd volgt er een “Ja, leuk!”.
Het scheelt dat mijn situatie nu heel anders is dan krap veertig jaar geleden toen ik niet meer werkte: mijn vrienden- en kennissenkring is nu zoveel groter. Er is altijd wel iemand die ik kan bellen of app’en voor een kop koffie, een lunch, een dagje-uit, of die mij vraagt of ik er zin in heb. En ook hier: bijna altijd “Ja, leuk!”.
Niet elke dag, vaak één keer in de week. Maar wel heel regelmatig.
Fijne mensen: check ✅
Na die “echt en alleen maar”-vraag vroeg kennis of ik een tip had. Ze zou binnenkort ook stoppen met werken en verwachtte ook niet dat zij zich zou vervelen maar toch, of ik een tip had om die periode straks leuk, nóg leuker te maken.
Mijn antwoord, mijn ultieme tip en zeker niet alleen voor (aanstaande) pensionada’s:
“Doe wat goed voelt en zorg voor frisse lucht en fijne mensen!”
Het is nog vroeg, voor mijn doen heel vroeg, in de ochtend.
Omdat het nog zo vroeg is kan ik lekker nog even blijven liggen, lekker langzaam wakker worden. Ik rek me nog eens uit en draai dan op mijn zij, mijn deken tot mijn kin opgetrokken.
De zon piept tussen de gordijnen van mijn kamer en schijnt op mijn schooltas, een paar boeken zijn er half uitgegleden. Ik draai me weg van dat beeld en gluur naar het lentezonnetje, luisterend naar de vertrouwde ochtendgeluiden.
Geluiden van vogelgetrippel op het platte dak. Geluiden van mijn vader die in de keuken bezig is, zo te horen de fluitketel vult en op het gas zet. Dan hoor ik hem naar boven komen, op de kamerdeur van middelste zusje kloppen.
“Ben je al wakker?”
Net als hij, en heel anders dan ik, is zij een ochtendmens; zij leert het liefst ’s ochtends en dan is pap haar wekker.
Ik hoor zijn voetstappen weer op de trap. Ik hoor radiogeluiden van beneden komen, de piepjes van de tijd. Zeven uur. Of toch al half acht? Mijn vader draait altijd het volume omhoog bij die piepjes en wat zachter als het nieuws begint. Waarom? Geen idee, maar ik hoor het hem altijd doen, elke doordeweekse ochtend. Ik hoor de stem van de nieuwslezer als vertrouwd gemompel en draai me op mijn rug.
De fluitketel fluit en blijft nog even doorfluiten.
“Toe, draai het vuur uit!” denk ik zoals bijna elke doordeweekse ochtend. Een enkele keer geïrriteerd, veel vaker uit gewoonte.
Nu maakt hij thee in de grote thermoskan, weet ik. Daarna zet hij drie mokken op het aanrecht, schenkt in elke mok een bodempje thee en roert er wat suiker door. Als mijn zusjes en ik straks beneden komen, hoeven we alleen de hete thee uit de kan bij de afgekoelde in onze mok te schenken en kunnen we meteen drinken. Zonder onze tong te branden, zonder er zelf suiker bij te doen. Zonder te roeren zelfs. Altijd, elke doordeweekse ochtend.
Als ik straks beneden kom, weet ik dat ik mijn vader op zijn vaste plekje op de bank zal zien. Dichtbij het raam zodat hij de collega’s die hem ophalen meteen ziet aankomen. Zeker een kwartier voor de vaste tijd waarop zij voorrijden, zit hij al klaar. Klaar voor een nieuwe werkdag met zijn nog wat vochtige haren netjes gekamd, zijn wangen en kin gladgeschoren (vanavond zullen ze alweer prikken), zijn colbertjasje met de pennen in het binnenzakje en altijd wat geurend naar sigarettenrook (van zijn collega’s, niet van hem) over de stoelleuning. Een vertrouwd beeld op elke doordeweekse ochtend.
Als ik straks beneden ben en mijn thee ingeschonken heb, zal ik, nog voordat de auto van zijn collega’s voor ons huis stil staat, hem zijn jasje zien aantrekken. Daarna zal zijn hand over mijn hoofd gaan en krijg ik een snelle kus op mijn wang.
De voordeur zal open en weer dicht gaan. Hij zal, terwijl hij achter in de auto plaatsneemt, zijn collega's met een opgewekt "Heren!" begroeten en dan zal ik zijn armzwaai vanachter het autoraampje zien.
Maar eerst draai ik me nog een keer om. Op deze gewone doordeweekse ochtend ergens in 1973.
“Zeg, nu je niet meer werkt... Kom je dan bij mijn leesclub?”
“O, nee!! O, sorry: nee, dankjewel.”
“Ah, echt niet?”
“Echt niet! Ik heb niks met leesclubs, ik heb niet eens iets met clubs.”
“Ja maar, een léésclub... Jij leest toch zo graag?”
“In mijn eentje, zonder verplichting en zonder deadline, ja.”
“Weet je het echt zeker?”
“Ja!"
“Maar....”
“Nee, nee, nee!”
We hielden beiden vol. Zij met het proberen om mij over te halen en ik met het weigeren. Op een gegeven moment begon zij over al die boeken die zij dankzij haar leesclub gelezen had, boeken die zij anders niet zo snel uit zichzelf gepakt zou hebben, en die “geweldig!” bleken te zijn. Ik zette daar mijn lange nog-te-lezenlijst met titels die ik via tips en recensies verzamel tegenover.
“En hoe besluit je welk boek jij van die lijst gaat lezen?”
Dat was een stoot onder de gordel. Ik had haar net verteld dat ik vaak langer bezig was met het zoeken naar een film of serie op Netflix dan met het kijken zelf. Iets met keuzestress.
“Nou dan.. dan... eh... Daarvoor heb ik iets bedacht...”
“O?”
“Ja... eh... Een bingokaart!”
“Een wat?”
“Een bingokaart. Ik vond het op internet en dat zag er zo leuk uit. Ik heb wel zelf wat onderwerpen gekozen.”
Tja, ik had eerlijker kunnen zijn. Behalve dat ik inderdaad dergelijke kaarten ooit op sites had gezien en een paar “opdrachten” wel inspirerend vond, had ik tot op dat moment alleen wat met het idee om ook zoiets te doen gespeeld.
Ik legde haar uit wat de bedoeling was: een bingokaart dus en dan niet met cijfers maar met thema's, twaalf stuks in dit geval, van boeken in de vakjes. Ik wil dan aan het eind van het jaar alle vakjes doorgehaald (of hoe dat ook heet bij bingo) hebben. Aangezien ik jaarlijks een veelvoud van twaalf boeken lees/luister, moet dat lukken.
Al pratende (en fantaserende) begon ik me op mijn nieuwe "project" te verheugen.
"Volgens mij levert dit veel verrassinkjes op!"
"O, dat klinkt ook wel leuk voor bij een leesclub. Als je nou..."
"Neehee!"
"Oké, oké! Maar dat moet dan bij je keuzestress helpen?"