Ik heb vanochtend hardgelopen, Peet. Voor het eerst sinds bijna een half jaar. Het lukte me niet om hard te lopen toen ik me ongerust begon te maken en ik kon het niet na die diagnose. Ik kon de tijd, onze tijd, mijn energie wel beter gebruiken.
En toen ging jij dood en werd alles wat ooit gewoon was anders.
Maar vanochtend ben ik dus weer gegaan. Ik heb mijn loopplunje aangetrokken en ik ben naar beneden gegaan. Halverwege de trap heb ik bewust niet naar jouw stoel achter je computer gekeken. Want daar zou je immers niet zitten, naar mij opkijkend en glimlachend "Zo, dapper meisje..." zeggen. Ik heb niet gekeken want dan zou ik misschien wel gaan huilen en dat wilde ik niet. Huilend zou ik misschien niet meer willen, niet meer durven lopen.
Ik heb mijn schoenen aangetrokken en ben de deur uitgestapt. De deur die ik extra goed achter mij dicht moest doen omdat er nu niemand thuisbleef.
Ik ging voor een rustig en kort rondje. Rustig, kort en dus zonder te huilen. Af en toe miezerde het wat maar mijn wangen werden alleen nat van die lichte regen, niet van tranen. Zelfs niet toen op mijn looplijst Harry Styles "... you know it's not the same as it was..." zong. Al scheelde het niet veel.
Ik rende langs het ziekenhuis waar we nog maar vijf maanden geleden te horen kregen dat... nee, ik wilde niet huilen.
Ik rende langs jouw favoriete vijver, hier in onze wijk. Ik zag een man met jouw silhouet en je had het kunnen zijn, hè Peet. Hij droeg net zo'n jas als jij hebt. Had. O, al die grote mannen met donkerblauwe jassen! Dichterbij gekomen bleek hij totaal niet op jou te lijken. Hoe kon het ook.
Ik rende door maar waar ik "vroeger" rende om mijn hoofd leeg te maken bleef ik aan jou denken. Aan jou. Aan ons. Aan wat was en niet meer is. Ik wilde niet huilen, ik wilde alleen maar lopen en herinneren.
Toen ik uiteindelijk onze straat inliep, toen ik ons huis zag ging ik steeds langzamer. En toen ik onze voordeur zag begonnen de tranen toch te stromen. Ik heb zó gehuild, Peetje, het was een wonder dat ik mijn sleutel in het slot kreeg.
Het was zo moeilijk, lieverd.
Zo moeilijk om die voordeur niet op een kier te zien staan, alvast opengedaan door jou omdat jij wist dat ik bijna thuis was.
Zo moeilijk om binnen te komen zonder dat jij naar mij toekwam en vroeg hoe het was gegaan.
Zo moeilijk om naar de badkamer te gaan zonder dat jij "Geef maar een seintje als je klaar bent, dan begin ik met het ontbijt!" zei, zoals elke, echt élke keer na een zondagloop.
Alles wat ooit gewoon was, is nu zo anders.
Jij, ik, wij, weekendontbijtjes, deuren die niet openstaan, hardlooprondjes... alles.
Zo anders, zo moeilijk.
Maar ik blijf lopen, Peet. Op hardloopschoenen en ook op gewone. Door de wijk, door dit andere, nog steeds zo moeilijke leven.
Desnoods huilend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten